ECLI:NL:HR:2000:AA4878

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/174HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Mijnssen
  • A. Jansen
  • M. van der Putt-Lauwers
  • F. Fleers
  • H. Hammerstein
  • A. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsverklaring en schuldsaneringsregeling in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de faillissementsverklaring van [gefailleerde] op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BENFRIED B.V. De Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde [gefailleerde] op 1 september 1999 in staat van faillissement, na een verzoek dat op 8 juni 1999 was ingediend door Benfried. [gefailleerde] heeft tegen deze faillissementsverklaring hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 5 oktober 1999 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigde. Hierop heeft [gefailleerde] cassatie ingesteld.

In de cassatieprocedure heeft de Advocaat-Generaal Strikwerda geconcludeerd tot verwerping van het beroep. [gefailleerde] heeft zijn zaak laten toelichten door zijn advocaat, mr. P. Garretsen. De Hoge Raad heeft de afwijzing van een schorsingsverzoek door het Hof beoordeeld. Dit verzoek was gedaan door [gefailleerde] in het kader van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, dat hij had ingediend tijdens het hoger beroep tegen zijn faillietverklaring.

De Hoge Raad oordeelde dat artikel 3a van de Faillissementswet uitsluitend van toepassing is wanneer een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling gelijktijdig in eerste aanleg aanhangig zijn. De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond is om deze bepaling uit te leggen als ook van toepassing zijnde in gevallen waarin het verzoek tot schuldsanering pas na de faillietverklaring is ingediend. Dit oordeel is in lijn met de noodzaak van spoed en duidelijkheid in faillissementsprocedures, evenals de strikte voorwaarden die artikel 15b van de Faillissementswet stelt aan de mogelijkheid om na een faillissementsuitspraak alsnog een schuldsaneringsregeling te verkrijgen. Het cassatieberoep van [gefailleerde] werd derhalve verworpen.

Uitspraak

18 februari 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/174HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Gefailleerde],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr P. Garretsen,
t e g e n
De besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid BENFRIED B.V.,
gevestigd te Den Hoorn, gemeente
Schipluiden,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 8 juni 1999 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: Benfried - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [gefailleerde] - in staat van faillissement te verklaren.
[Gefailleerde] heeft het verzoek bestreden.
Na een mondelinge behandeling ter terechtzitting van 7 juli 1999 en 1 september 1999 heeft de Rechtbank bij vonnis van 1 september 1999 [gefailleerde] in staat van faillissement verklaard.
Tegen dit vonnis heeft [gefailleerde] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 5 oktober 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [gefailleerde] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Benfried is in cassatie niet verschenen.
[gefailleerde] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [gefailleerde] heeft bij brief van 17 januari 2000 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij vonnis van 1 september 1999 heeft de Rechtbank te ’s-Gravenhage [gefailleerde] op verzoek van Benfried failliet verklaard. De Rechtbank had de behandeling van dit op 8 juni 1999 ingediende verzoek op 7 juli 1999 aangehouden tot 1 september 1999 teneinde [gefailleerde], die blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 7 juli 1999 verklaarde: “Ik heb bericht gekregen van de rechtbank omtrent de WSNP. Ik ben er al mee bezig geweest.”, in de gelegenheid te stellen een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling in te dienen.
(ii) Bij de behandeling van het hoger beroep op 5 oktober 1999 heeft [gefailleerde] het Hof verzocht deze behandeling te schorsen totdat onherroepelijk zou zijn beslist op het eerder die dag door hem bij de Rechtbank ingediende verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen en het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
3.2 Het middel is gericht tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek, welke afwijzing het Hof heeft gegrond op zijn oordeel dat toewijzing ertoe zou leiden “dat de rechtbank bij de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou stuiten op de faillissementsprocedure bij het hof en zich, ingevolge de wetssystematiek, genoodzaakt zou zien het verzoek tot schuldsanering aan te houden totdat het hof in de faillissementsprocedure heeft beslist.” Het middel komt erop neer dat de regel van art. 3a lid 2 F., dat de behandeling van een verzoek of vordering tot faillietverklaring wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op een gelijktijdig aanhangig verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling, ook van toepassing is in een geval als het onderhavige, waarin het verzoek tot het van toepassing verklaren van deze regeling eerst is gedaan hangende het hoger beroep tegen de faillietverklaring.
3.3 Art. 3a F. heeft naar zijn bewoordingen uitsluitend betrekking op het geval dat een vordering of verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling gelijktijdig in eerste aanleg aanhangig zijn. Er bestaat geen grond art. 3a lid 2 aldus uit te leggen, dat deze bepaling tevens van toepassing is in het geval dat het verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling eerst is ingediend hangende het door de verzoeker tegen zijn faillietverklaring ingediende hoger beroep. Een dergelijke uitleg is bovendien onverenigbaar met zowel de in faillissementsprocedures geboden spoed en duidelijkheid, als de strikte beperkingen die art. 15b stelt aan de mogelijkheid om nadat een faillissement is uitgesproken alsnog toepassing van de schuldsaneringsregeling te bewerkstelligen. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Jansen, Van der Putt-Lauwers, Fleers en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 18 februari 2000.