Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
28 juni 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan over de aanvraag van [verzoeker] om zijn eigen faillissement aan te vragen, met als doel de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verkrijgen. De rechtbank en het gerechtshof hebben deze aanvraag afgewezen, waarbij zij oordeelden dat [verzoeker] misbruik maakte van zijn bevoegdheid. De rechtbank stelde vast dat er geen bekende baten waren en dat de kosten van een faillissement alleen maar zouden leiden tot een verdere toename van de schulden van [verzoeker]. Het hof onderschreef deze overwegingen en voegde daaraan toe dat [verzoeker] als natuurlijke persoon ook rechtstreeks in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling, ongeacht zijn status als ondernemer.
In cassatie heeft [verzoeker] betoogd dat het hof ten onrechte oordeelde dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid. Hij stelde dat zijn bedrijf was gestaakt en dat er alleen nog schulden overbleven. Daarnaast wees hij op zijn slechte gezondheidstoestand, die een snelle regeling en afwikkeling van zijn schulden wenselijk maakte. De Hoge Raad oordeelde echter dat de overwegingen van het hof voldoende waren om het oordeel van misbruik van bevoegdheid te onderbouwen. Het hof had geen onjuiste rechtsopvatting gegeven en zijn oordeel was niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwierp daarom het cassatieberoep van [verzoeker].