ECLI:NL:HR:2013:48

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
12/05981
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij aanvraag eigen faillissement voor schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan over de aanvraag van [verzoeker] om zijn eigen faillissement aan te vragen, met als doel de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verkrijgen. De rechtbank en het gerechtshof hebben deze aanvraag afgewezen, waarbij zij oordeelden dat [verzoeker] misbruik maakte van zijn bevoegdheid. De rechtbank stelde vast dat er geen bekende baten waren en dat de kosten van een faillissement alleen maar zouden leiden tot een verdere toename van de schulden van [verzoeker]. Het hof onderschreef deze overwegingen en voegde daaraan toe dat [verzoeker] als natuurlijke persoon ook rechtstreeks in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling, ongeacht zijn status als ondernemer.

In cassatie heeft [verzoeker] betoogd dat het hof ten onrechte oordeelde dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid. Hij stelde dat zijn bedrijf was gestaakt en dat er alleen nog schulden overbleven. Daarnaast wees hij op zijn slechte gezondheidstoestand, die een snelle regeling en afwikkeling van zijn schulden wenselijk maakte. De Hoge Raad oordeelde echter dat de overwegingen van het hof voldoende waren om het oordeel van misbruik van bevoegdheid te onderbouwen. Het hof had geen onjuiste rechtsopvatting gegeven en zijn oordeel was niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwierp daarom het cassatieberoep van [verzoeker].

Uitspraak

28 juni 2013
Eerste Kamer
nr. 12/05981
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de beschikking in de zaak 428879/FT EA 12.439 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 oktober 2012;
de beschikking in de zaak 200.115.938/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 18 december 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor [verzoeker] door zijn advocaat toegelicht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Bij aanvullende conclusie heeft de Advocaat-Generaal geconcludeerd tot vernietiging.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 6 mei 2013 gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal. Bij brief van 30 mei 2013 heeft hij hetzelfde gedaan met betrekking tot de aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
[verzoeker] vraagt in deze procedure zijn eigen faillissement aan. De rechtbank en het hof hebben beide deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [verzoeker] weliswaar voldoet aan de eisen voor het uitspreken van een faillissement, maar met zijn aanvraag misbruik van bevoegdheid maakt, nu er geen bekende baten zijn en een faillissement, in verband met de daaraan verbonden kosten, slechts ertoe kan leiden dat de schulden van [verzoeker] nog verder toenemen. Bovendien zou het salaris van een aan te stellen curator niet verhaalbaar zijn en zou de tot curator aan te stellen persoon daarom onevenredig worden benadeeld.
Het hof heeft deze overwegingen onderschreven(rov. 2, derde zin, in verbinding met rov. 1 van zijn beschikking). Met betrekking tot het betoog van [verzoeker] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep dat een faillissement voor hem de weg naar een schuldsanering opent die voor hem als ondernemer niet rechtstreeks openstaat, maar wel als hij in staat van faillissement is verklaard, heeft het hof hierna overwogen dat dit betoog berust op een onjuiste veronderstelling, nu [verzoeker] als natuurlijke persoon, ook al is hij ondernemer, ook rechtstreeks in aanmerking komt voor toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens het hof maakt [verzoeker], indien het hem erom is te doen om langs de weg van een faillissement tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te komen, met een ander doel gebruik van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen, dan waarvoor die bevoegdheid is verleend (rov. 2, vanaf de vierde zin).
3.2
Het middel bestrijdt het oordeel van het hof dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het wijst onder meer op de stellingen van [verzoeker] dat hij zijn bedrijf heeft gestaakt en daaruit slechts schulden resteren, en dat een faillissementscurator de bevoegdheid en de mogelijkheid heeft om snel regelingen met de crediteuren te treffen en aldus tot een afwikkeling van het bedrijf van [verzoeker] te komen. In dat kader wijst het middel mede op de zeer slechte gezondheidstoestand van [verzoeker], in verband waarmee die snelle regeling en afwikkeling gewenst zijn. Voorts bestrijdt het middel het oordeel van het hof dat indien het [verzoeker] erom is te doen om langs de weg van een faillissement tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te komen, hij van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen gebruik maakt met een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
3.3
Het middel is ongegrond. De hiervoor in 3.1 weergegeven overwegingen kunnen het oordeel van het hof dragen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dat oordeel geeft, mede gelet op het verschil in strekking van een faillissement en een schuldsanering, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het behoefde geen nadere motivering.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
28 juni 2013.