Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
HB Israël,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft HB Israël, een samenwerkingsverband naar het recht van de staat Israël, een verzoek ingediend bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil dat voortvloeit uit een franchiseovereenkomst die op 10 augustus 2010 tussen HB Israël en Hunkemöller International B.V. is gesloten. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 23 april 2014 een vonnis gewezen waarin de vorderingen van HB Israël in conventie werden afgewezen en HB Israël in de kosten werd veroordeeld. HB Israël is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2015 heeft HB Israël verklaard dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor noodzakelijk is om haar stellingen in hoger beroep te onderbouwen. Hunkemöller heeft echter verweer gevoerd tegen dit verzoek, stellende dat de onderbouwing te summier is en dat het verzoek strijdig is met de goede procesorde, gezien het feit dat de memorie van grieven al was genomen.
Het hof heeft geoordeeld dat HB Israël onvoldoende concreet heeft aangegeven over welke feiten zij de getuigen wenst te horen en dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, gezien het stadium van de hoofdzaak. Het hof heeft het verzoek van HB Israël afgewezen en HB Israël veroordeeld in de proceskosten van het geding.