3.2 Voorafgaand aan het instellen van de hiervoor in 3.1 onder (viii) bedoelde procedure, heeft [A] - tezamen met anderen die in cassatie geen partij zijn - het onderhavige verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gedaan. Zij voerde daarin onder meer aan dat zij bij de totstandkoming van de afspraak van de veronderstelling is uitgegaan dat zij van de Oude Catalogus hetzij voor 100% eigenaar was, hetzij voor 49% (namelijk indien deze de [A]-groep toekwam), dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 8 april 2004 heeft geoordeeld dat - kort gezegd - geen van beide het geval is en dat zij bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst heeft gedwaald. Met het oog op de beoordeling van haar procespositie wenste [A] een voorlopig getuigenverhoor te doen plaatsvinden teneinde te kunnen reconstrueren hoe de afspraak tot stand is gekomen, welke veronderstellingen beide partijen daaraan ten grondslag hebben gelegd en welke bedoelingen partijen hebben gehad met de afspraak.
De rechtbank heeft het verweer van [verweerster] c.s. gehonoreerd dat [A] met haar verzoek misbruik van recht maakte. Omtrent de stelling van [A] dat zij de vaststellingsovereenkomst in dwaling was aangegaan, overwoog de rechtbank dat die dwaling haar reeds op of kort na 8 april 2004 kenbaar moet zijn geweest, dat de overeenkomst inmiddels geheel was uitgevoerd, waarbij partijen van de rechtsgeldigheid van de afspraken waren uitgegaan, en dat gelet op dat een en ander het willen bewerkstelligen van vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling, misbruik van recht oplevert en het met het oog daarop vragen van een voorlopig getuigenverhoor daarom ook. De rechtbank voegde daaraan toe dat zij het met dat doel entameren van een voorlopig getuigenverhoor bovendien in strijd achtte met de vaststellingsovereenkomst waarbij de uitspraak van de voorzieningenrechter op voorhand bindend werd verklaard.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en, voor zover hier van belang, overwogen:
"3.3.3. Het hof neemt tot uitgangspunt dat de afspraak onder 6 van de vaststellingsovereenkomst [A] thans nog volledig bindt. Die bepaling is immers door de bodemrechter (nog) niet vernietigd en de buitengerechtelijke buitenwerkingstelling door [A] van die bepaling stuit af op het vonnis van de voorzieningenrechter van 2 juni 2004 die [A] naleeft. Bedoeling en zelfs kernpunt van deze bepaling is te bewerkstelligen dat tussen partijen door de voorzieningenrechter Amsterdam bindend een einde wordt gemaakt aan het geschil over de vraag of [A] rechthebbende is op de SENA-rechten van de Oude Catalogus en aldus dat partijen hun gerechtelijke procedures omtrent die rechten verder staken. De voorzieningenrechter te Amsterdam heeft geoordeeld dat deze rechten berusten bij Telstar B.V. Door deze rechterlijke beslissing zijn partijen gebonden.
3.3.4. Naar het oordeel van het hof kunnen [verweerster] c.s. onder deze omstandigheden [A] voorshands houden aan de afspraak om hen niet in rechte te betrekken, in ieder geval ten aanzien van het houden van een voorlopig getuigenverhoor en zolang niet in de bodemprocedure anders is beslist. Het is niet aan het hof om, in het kader van de onderhavige procedure, reeds op voorhand te beoordelen of en te bepalen dat [A], in afwijking van hetgeen partijen zijn overeengekomen, wel gerechtigd is om [verweerster] c.s. in rechte, voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor, te betrekken.
3.3.5. Door, in strijd met althans de bedoeling van de afspraak onder 6 van de vaststellingsovereenkomst [verweerster] c.s. toch in rechte, anders dan in een bodemprocedure, te betrekken maakt [A] misbruik van haar bevoegdheden die zij aan artikel 186 Rv zou kunnen ontlenen. Het hof is voorts van oordeel dat, gelet op de bijzondere aard en inhoud en het doel van de afspraak onder 6 - namelijk dat daarin afstand wordt gedaan van het recht om verder te procederen - die bepaling een zwaarwichtig bezwaar oplevert om het verzoek te honoreren.
3.3.6. Aan het oordeel kan niet afdoen dat [A] met het entameren van een voorlopig getuigenverhoor beoogt haar proceskansen in de bodemprocedure nader te kunnen beoordelen. De afspraak onder 6 impliceert immers ook afstand van dat recht."