ECLI:NL:GHAMS:2013:1263

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.118.923
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in hoger beroep tegen Delta Lloyd Bank N.V.

In deze zaak hebben de appellanten, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en twee andere partijen, een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam om een voorlopig getuigenverhoor te houden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen Delta Lloyd Bank N.V., waarbij de appellanten schadevergoeding vorderen. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 februari 2013, waarbij de advocaten van beide partijen hun standpunten toelichtten. De appellanten stelden dat Delta Lloyd als vermogensbeheerder tekort is geschoten en dat het horen van getuigen noodzakelijk is voor hun procespositie. Delta Lloyd verzet zich tegen het verzoek en stelt dat er geen noodzaak is voor een voorlopig getuigenverhoor, aangezien de appellanten al van grieven hebben gediend en de zaak voor memorie van antwoord staat.

Het hof oordeelt dat er geen feiten zijn gesteld die de noodzaak van het getuigenverhoor onderbouwen. De appellanten hebben onvoldoende aangetoond dat het horen van getuigen noodzakelijk is om bewijsverlies te voorkomen. Bovendien is het hof van mening dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, gezien de reeds ingediende grieven. Het hof wijst het verzoek af en veroordeelt de appellanten in de proceskosten, die aan de zijde van Delta Lloyd zijn begroot op nihil aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris. De beschikking is gegeven op 16 april 2013.

Uitspraak

beschikking
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.118.923/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2013
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANT SUB 1].,
gevestigd te Curaçao,
2. [APPELLANT SUB 2]
3. [APPELLANT SUB 3],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. W.M. Schonewillete Den Haag,
t e g e n
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. F.M.A. ’t Hartte Amsterdam.

1.Het geding

Verzoekers en verweerster worden hierna [appellanten] en Delta Lloyd genoemd.
[appellanten] hebben bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 20 december 2012, het hof verzocht te bevelen dat – ten behoeve van het bij dit hof tussen [appellanten] en Delta Lloyd onder zaaknummer 200.114.783/01 aanhangige geding in hoger beroep (verder: de hoofdzaak) – omtrent de in dat verzoekschrift vermelde feiten een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden.
Bij brief, ter griffie van het hof ingekomen op 14 januari 2013, hebben [appellanten] desgevraagd de stukken van de hoofdzaak in eerste aanleg aan het hof toegezonden.
Op 20 februari 2013 is ter griffie van het hof een verweerschrift van Delta Lloyd ingekomen. Daarin verzoekt Delta Lloyd het hof het verzoek af te wijzen.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Bij die gelegenheid heeft mr. M. Rijnhart te Den Haag namens [appellanten] het woord gevoerd en het verzoek nader toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. Mr. N.G. Wijnstekers te Amsterdam heeft, eveneens aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen, het standpunt van Delta Lloyd nader verwoord.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
Stellende, kort gezegd, dat Delta Lloyd als vermogensbeheerder toerekenbaar jegens hen tekort is geschoten althans onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, hebben [appellanten] een procedure tegen Delta Lloyd bij de rechtbank Amsterdam gestart, waarin zij van Delta Lloyd schadevergoeding vorderen. Bij vonnis van 13 juni 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Van dit vonnis zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen. De hoofdzaak staat ten tijde van de uitspraak van deze beschikking op de rol voor memorie van antwoord.
2.2
Ten behoeve van het hoger beroep in de hoofdzaak heeft [appellanten] het onderhavige verzoek ingediend. Kort gezegd wil [appellanten] – voordat in de hoofdzaak pleidooi wordt gehouden dan wel arrest wordt gewezen – drie getuigen ([X], [Y] en [Z]) doen horen om meer zekerheid te krijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden. De uitkomsten van het voorlopig getuigenverhoor zijn volgens [appellanten] van groot belang ter bepaling van hun procespositie, dit ondanks het feit dat zij hun memorie van grieven op 5 maart 2013, derhalve voorafgaand aan het voorlopig getuigenverhoor, zullen moeten nemen. Zij kunnen zich aan de hand van de uitkomsten van het voorlopig getuigenverhoor beraden op het vragen van een (schriftelijk) pleidooi en, meer algemeen, op het al dan niet doorzetten van de procedure in de hoofdzaak, aldus steeds [appellanten]
2.3
Delta Lloyd heeft zich tegen toewijzing van het verzoek verzet op gronden die, voor zover nodig, hierna zullen worden besproken.
2.4
Het hof oordeelt als volgt. Niet gesteld of gebleken is dat de onder 2.2 genoemde getuigen in een voorlopig getuigenverhoor moeten worden gehoord om te voorkomen dat bewijs verloren gaat. Verder staat vast dat [appellanten] inmiddels (namelijk op 5 maart 2013) van grieven heeft gediend en dat de zaak thans voor memorie van antwoord staat. Gelet op de zogeheten één-conclusie-regel zullen [appellanten] in de hoofdzaak in beginsel geen nieuwe stellingen meer kunnen ontwikkelen. In dat licht bezien en in aanmerking genomen dat in de hoofdzaak zo nodig een concrete bewijsopdracht zal worden gegeven, acht het hof toewijzing van het verzoek van [appellanten] in strijd met een goede procesorde. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellanten] onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat, hoewel zij reeds van grieven hebben gediend, het voorlopig getuigenverhoor noodzakelijk is om hun procespositie te kunnen bepalen.
2.5
Het voorgaande betekent dat het verzoek zal worden afgewezen. [appellanten] zullen de kosten van deze procedure dienen te dragen.

3.Beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [appellanten] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van Delta Lloyd begroot op nihil aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en D. Kingma en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 16 april 2013.

3.Beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [appellanten] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van Delta Lloyd begroot op nihil aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en D. Kingma en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 16 april 2013.