Uitspraak
mr. W.M. Schonewillete Den Haag,
mr. F.M.A. ’t Hartte Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak hebben de appellanten, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en twee andere partijen, een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam om een voorlopig getuigenverhoor te houden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen Delta Lloyd Bank N.V., waarbij de appellanten schadevergoeding vorderen. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 februari 2013, waarbij de advocaten van beide partijen hun standpunten toelichtten. De appellanten stelden dat Delta Lloyd als vermogensbeheerder tekort is geschoten en dat het horen van getuigen noodzakelijk is voor hun procespositie. Delta Lloyd verzet zich tegen het verzoek en stelt dat er geen noodzaak is voor een voorlopig getuigenverhoor, aangezien de appellanten al van grieven hebben gediend en de zaak voor memorie van antwoord staat.
Het hof oordeelt dat er geen feiten zijn gesteld die de noodzaak van het getuigenverhoor onderbouwen. De appellanten hebben onvoldoende aangetoond dat het horen van getuigen noodzakelijk is om bewijsverlies te voorkomen. Bovendien is het hof van mening dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, gezien de reeds ingediende grieven. Het hof wijst het verzoek af en veroordeelt de appellanten in de proceskosten, die aan de zijde van Delta Lloyd zijn begroot op nihil aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris. De beschikking is gegeven op 16 april 2013.