In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, waarin boetes zijn opgelegd door de Belastingdienst over de jaren 2000 tot en met 2003, 2005 en 2006. Belanghebbende heeft aanvankelijk ontkend rekeninghouder te zijn van een zichtrekening bij de Kredietbank Luxemburg, maar heeft uiteindelijk, onder druk van een dreigend kort geding, bankafschriften overgelegd. Hij betwist echter dat deze afschriften als bewijs voor de boeteoplegging gebruikt mogen worden, omdat ze onder dwang zijn verkregen. Het Hof oordeelt dat de bankafschriften als wilsonafhankelijk bewijs kunnen worden aangemerkt, omdat ze bestaan onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige. Belanghebbende's argument dat de afschriften wilsafhankelijk zijn omdat hij ze moest opvragen, wordt verworpen. Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die bevestigt dat bewijsmateriaal dat onder dwang is verkregen, niet automatisch wilsafhankelijk is. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.