Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
nummer
0475.90.476.
nummer
kenmerk
€
f12.947 verminderd en de boete en heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
Jurispr.blz. I-11531, punt 55) alsmede de bestrijding van belastingfraude (zie met name arrest van 11 oktober 2007, ELISA, C‑451/05,
Jurispr.blz. I-8251, punt 81) dwingende redenen van algemeen belang vormen, die een beperking van de uitoefening van de door het EG-Verdrag gegarandeerde vrijheden van verkeer kunnen rechtvaardigen.
geen (bewijs)materiaal vormen dat zijn bestaan dankt aan de wil van belanghebbende (vgl. HR 21 maart 2008, nr. 43.050, LJN BA8179, BNB 2008/159, onderdeel 3.3.2, en HR 16 november 2012, nr. 12/00967, LJN BY3272‚ onderdeel 4.8.3). Daaraan doet, anders dan belanghebbende verdedigt, niet af dat dat (bewijs)materiaal slechts beschikbaar is gekomen door de getoonde wil van belanghebbende om dat op te vragen bij de ABN AMRO bank te Zwitserland. De overgelegde kopieën van bankafschriften vormen immers niet meer dan een vastlegging van informatie die elders, bij de ABN AMRO bank, reeds aanwezig was. Artikel 6, lid 1, EVRM staat derhalve niet eraan in de weg dat ook in het kader van de beoordeling van de boeteoplegging rekening wordt gehouden met de door de inspecteur ten behoeve van de vaststelling van de belastingschuld bij belanghebbende opgevraagde informatie.
nadatde Inspecteur hem per brief had medegedeeld dat uit een onderzoek was gebleken dat belanghebbende houder was (geweest) van de buitenlandse bankrekening. Belanghebbende is dus te laat ‘ingekeerd’. De inkeerregeling is daarom niet van toepassing ten aanzien van de in 2.3 bedoelde buitenlandse bankrekening.
tijdigeinkeer. Tijdig in de betekenis van vóórdat de inspecteur op de hoogte kwam van de verzwegen inkomsten. Díe tijdigheid is van een andere soort dan de twee-jaarstermijn van artikel 67n AWR.
weltijdig inkeert is immers niet gelijk aan een “kwaadwillende belastingplichtige” die
niettijdig inkeert. Anders gezegd: belanghebbende is niet een gelijk geval als de gevallen waarop de inkeerresolutie betrekking heeft. Voorts heeft belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur, hetzij met het oogmerk van begunstiging, hetzij op grond van beleid, het opleggen van een boete achterwege heeft gelaten in met belanghebbende vergelijkbare gevallen. Evenmin heeft belanghebbende, op wie de bewijslast rust, aannemelijk gemaakt dat om andere redenen in een meerderheid van gelijke gevallen het opleggen van een boete is achterwege gebleven.
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank met de nummers AWB 12/4591 en 12/6117;
vernietigtde uitspraak van de Rechtbank met nummer AWB 12/6118, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten;
vernietigtde uitspraak van de Inspecteur doch enkel voor wat betreft de boetebeschikking betreffende het jaar 2001;
vermindertde boete betreffende het jaar tot een bedrag van € 1.538;
gelastdat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht, ten bedrage van € 118, vergoedt; en
veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.217,50.