ECLI:NL:GHDHA:2025:2232
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schending van informatieverplichting op grond van de Wet WOZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 juli 2024, waarin de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor de onroerendezaakbelastingen, vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De Heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2021 vastgesteld op € 2.285.000. Belanghebbende stelde dat de Heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ had geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken. De Rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een schending, belanghebbende niet was benadeeld omdat zij alsnog kennis had kunnen nemen van de gegevens en deze had kunnen betwisten. In hoger beroep werd door belanghebbende gevraagd om gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en om vergoeding van proceskosten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de schending van de informatieverplichting niet had geleid tot benadeling van belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de uitspraak van de Rechtbank in stand bleef, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.