Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen en geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“
Beoordeling van het geschil
Is op stelselniveau sprake van strijd met artikel 110 VWEU?
8. Volgens vaste rechtspraak kan een belastingstelsel van een lidstaat slechts worden geacht verenigbaar te zijn met artikel 110 van het VWEU, indien vaststaat dat het zodanig is ingericht dat het in alle gevallen is uitgesloten dat ingevoerde producten zwaarder worden belast dan binnenlandse producten en dat het bijgevolg in geen geval discriminerende gevolgen heeft. In dat verband wordt artikel 110, eerste alinea, van het VWEU geschonden wanneer de belasting op het ingevoerde product en die op het soortgelijke binnenlandse product op verschillende wijze en volgens verschillende modaliteiten worden berekend, waardoor het ingevoerde product, al is het maar in sommige gevallen, zwaarder wordt belast.
9. Eiseres heeft gesteld dat onderzoeken uitwijzen dat bij auto's die getest zijn volgens de NEDC 1 meetmethode de CO2-uitstoot lager wordt vastgesteld dan bij gelijksoortige auto's die getest zijn volgens de WLTP meetmethode. Ook de omrekening van WLTP testwaarde naar NEDC2 testwaarde leidt tot een hogere CO2-uitstoot dan de testwaarde volgens de NEDC 1 meetmethode. Nu voor auto's die zijn geproduceerd vóór 1 juni 2018 en die door de officiële importeur zijn aangemeld voor de restantvoorraadregeling tot 1 september 2019 mag worden uitgegaan van de testwaardes volgens de NEDC 1 methode is volgens eiseres niet uitgesloten dat van geïmporteerde auto's meer Bpm wordt geheven dan van gelijksoortige auto's die al op Nederlands grondgebied aanwezig zijn.
10. Het betoog van eiseres komt erop neer dat uitsluitend door een verschil in testmethode een geïmporteerde auto zwaarder kan worden belast dan een auto die reeds op het Nederlands grondgebied aanwezig is. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat het moet gaan om in technisch opzicht identieke auto's. Uitgesloten moet immers worden dat het verschil in CO2 uitstoot (mede) wordt veroorzaakt door andere factoren dan de meetmethode. De bewijslast dienaangaande ligt bij eiseres. Eiseres heeft daartoe een lijst overgelegd met technische specificaties van referentieauto's. Nog los van het feit dat verweerder voor twee referentieauto's al heeft aangetoond dat de genoemde technische specificaties niet gelijk zijn aan die van de ingevoerde auto's, is de rechtbank van oordeel dat uit deze lijst niet volgt dat sprake is van identieke auto's in die zin dat alle factoren die van invloed zijn op de CO2-uitstoot, met uitzondering van de meetmethode, bij de ingevoerde auto's en genoemde referentieauto's gelijk zijn. Het betoog van eiseres dat sprake is van strijd met artikel 110 VWEU faalt derhalve omdat eiseres niet is geslaagd in haar last om te bewijzen dat er sprake is van in technisch opzicht identieke auto's.
Beroep op liet vertrouwensbeginsel
11. Eiseres stelt voorts dat zij recht heeft op een teruggaaf van Bpm op grond van het vertrouwensbeginsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de Staatssecretaris van Financiën heeft gesteld dat de nieuwe meetmethode niet mag leiden tot een hogere belastingdruk.
12. De uitlatingen van de Staatssecretaris waarop eiseres zich beroept, heeft de Staatssecretaris gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever. Eiseres kan aan die uitlatingen dan ook geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.[1]
13. Eiseres verzoekt de rechtbank aan het Hof van Justitie EU de vraag voor te leggen of auto's die getest zijn onder de WLTP meetmethode en auto's die zijn getest onder de NEDC meetmethode gelijksoortig kunnen zijn, ook al wordt er een andere CO2-uitstoot vastgesteld.
14. De rechtbank stelt voorop dat zij niet verplicht is tot het stellen van prejudiciële vragen. Een dergelijke verplichting volgt ook niet uit artikel 267 VWEU. De rechtbank ziet in dit geval ook geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU.
Immateriële schadevergoeding
15. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedures. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
16. In de door eiseres overgelegde volmachten wordt vermeld:
"Alle proceskostenvergoedingen/dwangsommen/schadevergoedingen die door de Belastingdienst
worden uitbetaald in verband met bezwaar-/beroep-/hoger beroep-/cassatieprocedures, komen toe
aan gevolmachtigde."
17. Eventuele schadevergoedingen komen derhalve toe aan de gemachtigde, eiseres wordt niet gecompenseerd voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.
18. Gelet op wat hiervoor onder 5 is overwogen met betrekking tot de extra leeftijdskorting zijn de beroepen met de zaaknummers SGR 23/22 (kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] ), SGR 23/23 (kentekens [kenteken 3] , [kenteken 4] , [kenteken 5] ), SGR 23/27 (kentekens [kenteken 6] , [kenteken 7] ) en SGR 23/24 (kentekens [kenteken 8] , [kenteken 9] en [kenteken 10] ) gegrond verklaard en zijn de overige beroepen ongegrond verklaard.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Nu in alle zaken waarin het beroep gegrond is verklaard hetzelfde geschilpunt aan de orde is, te weten of recht bestaat op extra leeftijdskorting, merkt de rechtbank deze zaken aan als samenhangende zaken. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.399 voor alle gegronde beroepen tezamen (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837, wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaken en factor 1,5 voor 4 of meer samenhangende zaken).