ECLI:NL:GHDHA:2024:885

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
BK-23/149
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en belastingrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) is opgelegd. De belanghebbende had een Maserati Levante Diesel aangeschaft, die door de Inspecteur als nieuw werd aangemerkt op basis van de kilometerstand van 556 km. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag bevestigd. Belanghebbende stelde dat de auto als gebruikt moest worden aangemerkt, maar het Hof oordeelde dat de auto, gezien de kilometerstand, als nieuw moest worden beschouwd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht had opgelegd. De belanghebbende had geen voldoende bewijs geleverd dat de auto als gebruikt moest worden aangemerkt. Het Hof zag geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen, en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/149

Uitspraak van 25 april 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 februari 2023, nummer SGR 22/89.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 9.683 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 137 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de rentebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 184. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.000;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837;
  • draagt verweerder op van het door eiser betaalde griffierecht van € 184 aan hem te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 maart 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 14 augustus 2018 bij [A GmbH] te [plaats 1] , [buitenland 1] , een auto gekocht voor een bedrag van € 48.000. De tot de stukken van het geding behorende inkoopfactuur van de auto vermeldt als aangekochte auto een “Maserati Levante Diesel (Factory Km – Year of manufacture 2017) – Demostration car”.
2.2.
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2018 bij de RDW een aanvraag van een kenteken gedaan voor de Maserati Levante 3.0 V6 D AWD (de auto). De kilometerstand van de auto is door de RDW bij de keuring van de auto op 24 augustus 2018 vastgesteld op 556 kilometer.
2.3.
Op 30 augustus 2018 heeft belanghebbende een aangifte bpm ingediend ter zake van de registratie van de auto. In de aangifte bpm is een te betalen bpm van € 26.286 vermeld. De te betalen belasting is berekend op basis van de koerslijst van XRAY. De nieuwprijs van de auto is vastgesteld op € 114.637 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 83.773. De auto is aangemerkt als gebruikt. Het uit de aangifte volgende bedrag aan bpm heeft belanghebbende voldaan.
2.4.
Op 6 september 2018 is het kenteken voor de auto door de RDW afgegeven. De datum van eerste toelating van de auto is 6 september 2018.
2.5.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 16 april 2019 medegedeeld de auto als nieuw aan te merken en heeft vervolgens op 9 mei 2019 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en rentebeschikking vastgesteld.
2.6.
Tot de stukken van het geding behoort een e-mailbericht van belanghebbende aan [naam taxateur] van 6 juni 2019 waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Auto is gebruikt; demonstration car staat zelfs op de nota en km stand is 556 km. Wellicht gebruikt als proefrit auto door [A GmbH] . Auto komt uit bouwjaar 2017 en derhalve heb ik dus ook geen volledige garantie bij Maserati. Zij hanteren die datum en niet datum registratie.
Er is inmiddels ook een Model Year 2018 Levante uit. Dus op het moment van importeren was dit al een verouderd model.
Verder gaat de inspecteur uit van het feit dat de auto vanuit [plaats 1] gereden is naar mijn huisadres. Echter is de auto aangeschaft bij [A GmbH] (kantoorhoudend in [plaats 1] ) maar de auto stond in een loods op [plaats 2] . De auto is met een trailer naar Nederland gebracht en heeft dus geen kilometers gemaakt.”
2.7.
Tot de stukken van het geding behoort een factuur van 31 augustus 2019 (vervaldatum tevens 31 augustus 2019) van “ [naam bedrijf] ” in [plaats 3] , [buitenland 2] . De factuur betreft het herstellen van schades aan beide zijkanten van de auto en komt op een totaalbedrag van € 4.537,50 (inclusief btw). Tot de stukken van het geding behoort verder een aantal foto’s van schade aan een voertuig.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Nieuw of gebruikt
6. Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM moet worden verstaan een personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. [1] Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in voormelde zin kan worden aangemerkt, moet daarom als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt.[2] De beoordeling hiervan moet plaatsvinden naar de toestand op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt.[3] Met een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM is bedoeld de personenauto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk aldaar op de weg in gebruik is geweest. Daarom blijft de personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM aangemerkt als een nieuwe personenauto. Dat een personenauto door de (ver)koper daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest, valt op te maken uit het aantal gereden kilometers van de auto. De omstandigheden dat een personenauto eerder in een andere lidstaat geregistreerd is geweest, dat sinds de vervaardiging van de auto zodanige tijd is verstreken dat de fabrieksgarantie is verlopen, dat het gaat om een verouderd model personenauto, of dat een personenauto voorafgaande aan de eerste ingebruikneming op de weg schade in welke vorm dan ook heeft opgelopen, kunnen noch op zichzelf, noch tezamen de conclusie rechtvaardigen dat die personenauto daadwerkelijk op de weg in gebruik is geweest.[4]
7. Omdat eiser zich beroept op een vermindering van de Bpm, rust de bewijslast ter zake op hem.
8. Een auto met een kilometerstand onder de 1.000 dient in beginsel als nieuw te worden aangemerkt.[5] Naar het oordeel van de rechtbank is de auto, gelet op de kilometerstand van 556, niet of nauwelijks in gebruik geweest en daarmee, voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm, als nieuw aan te merken. Gelet op hetgeen onder 6 is overwogen ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de auto als gebruikt moet worden aangemerkt zodat bij de aangifte ten onrechte een vermindering in aanmerking is genomen. Verweerder heeft de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
Belastingrente
9. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Conclusie
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
(…)
Proceskosten
(…)
[1] Vgl. Hoge Raad 14 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7199, r.o. 3.3.2.
[2] Vgl. Hoge Raad 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79, r.o. 2.3.1.
[3] Vgl. Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4 en 2.3.5.
[4] Vgl. Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528, r.o. 2.4.2.
[5] Vgl. Hof Den Haag 12 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3711. ”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen inzake de vergoeding van immateriële schade, de proceskostenvergoeding in beroep en de vergoeding van het griffierecht, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente. Voorts concludeert belanghebbende tot toekenning van een proceskostenvergoeding en van het in hoger beroep betaalde griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de auto als een nieuwe of als een gebruikte auto dient te worden aangemerkt. Van een nieuwe auto is sprake als deze niet of nauwelijks is gebruikt (zie de door de Rechtbank aangehaalde arresten van de Hoge Raad in haar uitspraak).
5.2.
Het Hof sluit zich bij de beoordeling van de Rechtbank aan en maakt de overwegingen 6 tot en met 8 van de Rechtbank tot de zijne. De kilometerstand van de auto bedraagt 556 kilometer. Deze stand is te laag om de auto alleen op basis daarvan voor de vaststelling van de verschuldigde bpm als gebruikt aan te merken. Een auto met een kilometerstand onder de 1.000 dient in beginsel als nieuw te worden aangemerkt (vgl. Hof Den Haag 12 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3711). Gelijk de Rechtbank reeds in overweging 8 heeft overwogen, bestaat, gelet op de door haar genoemde jurisprudentie in overweging 6, geen aanleiding op grond van de door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden (gebruikssporen, uitgevoerde herstelwerkzaamheden) anders te oordelen. Het Hof merkt daarbij ten overvloede nog op dat zowel de inkoopfactuur (zie 2.1) als de e-mail van belanghebbende (zie 2.6) geen melding maakt van enige schade aan de auto, dat de factuur van de herstelwerkzaamheden bij een [buitenland 2] bedrijf (zie 2.7) dateert van ruim een jaar nadat de auto door belanghebbende is aangekocht, waarvoor de gemachtigde van belanghebbende daar ter zitting naar gevraagd geen verklaring heeft kunnen geven, en dat uit de door belanghebbende overgelegde foto’s niet blijkt dat de daarop gefotografeerde schade, schade aan de auto van belanghebbende betreft noch van welke datum deze foto’s zijn.
5.3.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep heeft herhaald zijn in eerste aanleg opgeworpen stellingname dat, indien de auto volgens het door de Hoge Raad geformuleerde toetsingskader (zie de door de Rechtbank in overweging 6 aangehaalde jurisprudentie) als nieuwe auto moet worden aangemerkt, het toetsingskader van de Hoge Raad onjuist is omdat dit in strijd komt met het Unierecht, geldt het volgende. Dat de auto vanwege de lage kilometerstand moet worden aangemerkt als een personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest, maakt dat deze auto niet kan worden aangemerkt als een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm). De omstandigheid dat de auto niet als gebruikte personenauto kan worden aangemerkt, houdt in dat een vermindering van de bpm op de voet van artikel 10, lid 1, Wet Bpm niet aan de orde is. Dit oordeel houdt niet in dat sprake is van schending van het Unierecht, aangezien een aan de auto soortgelijke personenauto op de binnenlandse markt bij registratie in het Nederlands kentekenregister evenmin voor een vermindering op de voet van artikel 10 Wet Bpm in aanmerking komt (vgl. Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1640 en ECLI:NL:HR:2020:1528, BNB 2021/6). Deze stelling gaat derhalve niet op.
5.4.
Belanghebbende heeft in dit kader het Hof ter zitting gevraagd prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen over het door de Hoge Raad aangelegde toetsingskader. Het Hof ziet, mede gelet op het onder 5.3 overwogene, geen aanleiding voor het stellen van vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.5.
De Inspecteur heeft de auto terecht als nieuw in de heffing betrokken en de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
Belastingrente
5.6.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 25 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.