ECLI:NL:HR:2020:1640

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
19/03875
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belastingheffing bij registratie van personenauto met transportschade

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het geschil ontstond naar aanleiding van een naheffingsaanslag bpm die was opgelegd na de registratie van een personenauto die vanuit Oostenrijk naar Nederland was getransporteerd. De auto had bij registratie een kilometerstand van minder dan 22 en had tijdens het transport schade opgelopen, aangeduid als transportschade.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had eerder geoordeeld dat de auto niet als gebruikte personenauto kon worden aangemerkt, omdat deze na vervaardiging nauwelijks in gebruik was geweest. Dit oordeel was van belang voor de vraag of er recht op vermindering van de bpm bestond. Het Hof concludeerde dat de auto, ondanks de transportschade, niet voldeed aan de criteria voor een gebruikte auto volgens artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende tegen deze oordelen van het Hof verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de auto niet als gebruikt kon worden aangemerkt en dat er geen schending was van artikel 110 VWEU. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is aan de uitspraak van het Hof gehecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/03875
Datum16 oktober 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2019, nr. 18/00281, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/4997) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 februari 2020 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1]
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
Deze zaak betreft de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) die in 2016 werd verschuldigd ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een personenauto die eerder vanuit Oostenrijk werd getransporteerd naar Nederland (hierna: de auto). Op het moment van registratie in het Nederlandse kentekenregister bedroeg de kilometerstand van de auto minder dan 22.
De auto is op 29 juli 2016 in Oostenrijk voor het eerst toegelaten tot de openbare weg. Tijdens het hiervoor bedoelde transport naar Nederland heeft de auto schade opgelopen (hierna: de transportschade).
2.2.1
Voor het Hof was in geschil of de auto vanwege de transportschade een gebruikte personenauto is in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet).
2.2.2
Het Hof heeft geoordeeld dat de auto vanwege de lage kilometerstand moet worden aangemerkt als een personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest en daarom niet kan worden aangemerkt als een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet. De omstandigheid dat de auto niet als gebruikte personenauto kan worden aangemerkt, houdt in dat een vermindering van de bpm op de voet van artikel 10 van de Wet niet aan de orde is. Anders dan belanghebbende betoogt, leidt dat oordeel niet tot schending van artikel 110 VWEU aangezien een aan de auto soortgelijke personenauto op de binnenlandse markt bij registratie in het Nederlandse kentekenregister evenmin voor een vermindering op de voet van artikel 10 van de Wet in aanmerking komt, aldus het Hof.
2.3
De klachten, die zich richten tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof, falen op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen 2.4.1 tot en met 2.4.3 van het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/03720, ECLI:NL:HR:2020:1528, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.