In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 9 december 2021, waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en de Heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard veroordeelde tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. De belanghebbende had een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting ontvangen van € 66,45, welke door de Heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ten onrechte had afgewezen en dat de proceskostenvergoeding te laag was vastgesteld. De rechtbank had een waarde van € 534 per punt gehanteerd, terwijl deze waarde op het moment van uitspraak € 748 per punt had moeten zijn.
In hoger beroep heeft de belanghebbende de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank gevorderd en verzocht om een hogere proceskostenvergoeding en vergoeding van wettelijke rente. De Heffingsambtenaar heeft eveneens verzocht om vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een te lage waarde per punt heeft gehanteerd en dat de belanghebbende recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de proceskostenvergoeding opnieuw vastgesteld op € 437,50, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 48, ook met wettelijke rente.
De uitspraak van het Gerechtshof is op 28 maart 2024 in het openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.