ECLI:NL:GHDHA:2024:744

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
BK-22/358
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 9 december 2021, waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en de Heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard veroordeelde tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. De belanghebbende had een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting ontvangen van € 66,45, welke door de Heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ten onrechte had afgewezen en dat de proceskostenvergoeding te laag was vastgesteld. De rechtbank had een waarde van € 534 per punt gehanteerd, terwijl deze waarde op het moment van uitspraak € 748 per punt had moeten zijn.

In hoger beroep heeft de belanghebbende de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank gevorderd en verzocht om een hogere proceskostenvergoeding en vergoeding van wettelijke rente. De Heffingsambtenaar heeft eveneens verzocht om vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een te lage waarde per punt heeft gehanteerd en dat de belanghebbende recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de proceskostenvergoeding opnieuw vastgesteld op € 437,50, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 48, ook met wettelijke rente.

De uitspraak van het Gerechtshof is op 28 maart 2024 in het openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/358

Uitspraak van 28 maart 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 9 december 2021, nummer ROT 20/4913.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Nissewaard opgelegd ten bedrage van in totaal € 66,45.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 augustus 2020 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 48. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en de zaak wordt terug verwezen naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-.”
1.4.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank opgekomen. De Heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd en heeft verzocht om de zaak af te doen zonder mondelinge behandeling.
1.5.
Bij bericht van 1 februari 2024 aan de gemachtigde van belanghebbende heeft het Hof aangekondigd de zaak af te willen doen zonder mondelinge behandeling en als hij toch gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord dat uiterlijk binnen twee weken na dagtekening van voormeld bericht moet laten weten. Aangezien de gemachtigde van belanghebbende niets heeft laten horen binnen de gestelde termijn, is vervolgens het onderzoek gesloten.

Oordeel van de Rechtbank

2. De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 9 december 2021 voor zover in hoger beroep van belang - geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“(…)
2. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 0,5).”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de Rechtbank een te lage proceskostenvergoeding heeft toegekend omdat deze gebaseerd is op een onjuiste waarde per punt. Zowel belanghebbende als de Heffingsambtenaar beantwoorden deze vraag bevestigend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten van het beroep en van het hoger beroep naar een waarde per punt van € 748 en tot vergoeding van het griffierecht. Tevens verzoekt belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente over de proceskosten en het griffierecht.
3.3.
De Heffingsambtenaar concludeert ook tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Bij het berekenen van de proceskostenvergoeding heeft de Rechtbank het puntenstelsel, opgenomen in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), toegepast. Daarbij is de Rechtbank voor de beroepsprocedure uitgegaan van een waarde van € 534 per punt.
4.2.
Op grond van onderdeel B1 van de bijlage bij het Bpb diende de Rechtbank uit te gaan van een waarde van € 748 per punt. Deze waarde gold namelijk met ingang van 1 juli 2021, terwijl de Rechtbank op 9 december 2021 uitspraak heeft gedaan. De Rechtbank heeft daarom ten onrechte een waarde van € 534 per punt in aanmerking genomen. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep van belanghebbende in zoverre gegrond is en de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd voor zover daarbij aan belanghebbende een proceskostenvergoeding is toegekend tot een bedrag van € 267 (0,5 x 1 x € 534; vgl. HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:117, BNB 2021/51 en HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:525, BNB 2021/85).
4.3.
Belanghebbende maakt in hoger beroep voor het eerst aanspraak op vergoeding van wettelijke rente over het bedrag van de proceskostenvergoeding en het griffierecht. Die aanspraak dient, gelet op HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:315, BNB 2016/94, te worden gehonoreerd. Gelet op rechtsoverweging 3.3 van dat arrest, dient de Heffingsambtenaar vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak in het openbaar is gedaan, zijnde op 9 december 2021, tot aan de dag van algehele voldoening wettelijke rente te vergoeden (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358, BNB 2019/49).
Slotsom
4.4.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

5.1.
De proceskostenvergoeding voor de beroepsfase dient opnieuw te worden berekend. De vergoeding per punt moet worden berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van deze uitspraak (vgl. HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:117, BNB 2021/51 en HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2698, BNB 2015/194).
5.2.
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep komt te bedragen € 437,50 (1 punt (beroepschrift) x 0,5 (gewicht van de zaak) x € 875). Het bedrag van € 437,50 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, te weten op 9 december 2021, tot de dag van de algehele voldoening daarvan.
5.3.
Gelet op hetgeen in 4.3 is overwogen, zal het door de Heffingsambtenaar terug te betalen bedrag aan griffierecht voor de behandeling van het beroep van € 48 worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, te weten op 9 december 2021, tot de dag van de algehele voldoening daarvan.
5.4.
Er is aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten voor door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand van het geding in hoger beroep.
5.5.
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep komt te bedragen € 437,50 (1 punt (hogerberoepschrift) x 0,5 (gewicht van de zaak) x € 875). Het bedrag van € 437,50 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan.
5.6.
Er is voorts aanleiding om de voor het instellen van het hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan.
Beslissing
Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend voor zover deze de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding betreft;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor de Rechtbank vastgesteld op € 437,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, te weten op 9 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan;
  • bepaalt dat de Heffingsambtenaar wettelijke rente is verschuldigd over de vergoeding van het griffierecht van € 48 vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan tot de dag van de algehele voldoening daarvan;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof vastgesteld op € 437,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan; en
  • draagt de Heffingsambtenaar op aan belanghebbende het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en T.A. de Hek in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 28 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.