ECLI:NL:HR:2021:525
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 24 april 2020. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, die op 10 februari 2020 had geoordeeld dat het beroep van de belanghebbende gegrond was en een proceskostenvergoeding had toegekend van € 261. In het verzet was de hoogte van deze proceskostenvergoeding in geschil. De Rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, maar de Hoge Raad oordeelde dat verzet ook gericht kan zijn tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding. De Hoge Raad constateerde een kennelijke fout in de berekening van de proceskostenvergoeding en heeft deze hersteld. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak op verzet, maar alleen voor zover deze geen beslissing bevatte over de vergoeding van proceskosten. De Hoge Raad heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 267 en veroordeelde het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn tot vergoeding van de kosten van de belanghebbende in de cassatieprocedure en de procedure voor de Rechtbank. Dit arrest is gewezen door de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en openbaar uitgesproken op 9 april 2021.