ECLI:NL:GHDHA:2024:2619

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
BK-23/959
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag bpm en bewijsvoering schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 6.054, met een belastingrente van € 41. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.000. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

De zaak draait om de vraag of de schade aan de auto, die door een taxateur is vastgesteld, voor 100% in mindering kan komen op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De taxateur heeft een handelsinkoopwaarde van € 22.900 vastgesteld, maar de Inspecteur heeft een lagere waarde van € 18.554 gehanteerd. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de schade groter is dan 77% van de handelsinkoopwaarde. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 4.604, met een proceskostenvergoeding van € 4.748 voor belanghebbende.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering bij het vaststellen van schade en de rol van taxatierapporten in belastingzaken. Het Hof heeft ook geoordeeld dat artikel 110 VWEU niet van toepassing is, omdat de auto uit Zwitserland is ingevoerd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 december 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/959

Uitspraak van 12 december 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 september 2023, nummer SGR 22/4430.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 6.054 (de naheffingsaanslag). Bij beschikking is € 41 belastingrente berekend.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de belastingrente verminderd. De Inspecteur heeft een proceskostenvergoeding van € 538 toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 22 oktober 2024 een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 november 2024. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via MS Teams, met een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 4 juli 2019 aangifte bpm gedaan ter zake van een Volkswagen Golf 2.0 TDI Highline Business R (de auto). De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 586 en is op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft de auto in Zwitserland gekocht. De auto is op 9 augustus 2019 te naam gesteld.
2.2.
De auto is op 20 mei 2019 opgenomen door een taxateur van [naam taxateur] (de
taxateur). Daarvan is op 14 juni 2019 een taxatierapport opgesteld (het taxatierapport). De
taxateur gaat uit van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 22.900. Deze
waarde is gebaseerd op een aantal referentievoertuigen. Met inachtneming van een
waardevermindering wegens schade aan de auto is de handelsinkoopwaarde in beschadigde
staat bepaald op € 2.500.
2.3.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 6.054 aan bpm nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich gebaseerd op het "Onderzoek waardebepaling” (het DRZ-rapport) van 20 augustus 2021. De fysieke hertaxatie heeft op 29 juli 2019 plaatsgevonden. Het DRZ-rapport vermeldt een historische nieuwprijs van € 42.844, een netto catalogusprijs van € 27.147 en een handelsinkoopwaarde van € 24.746 (op basis van Eurotax XchangeNet). DRZ heeft een bedrag van € 3.509 aan schade aannemelijk geacht, waarvan € 2.696
(77%) als waardevermindering in aanmerking is genomen.
2.4.
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot
€ 5.000, uitgaande van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 21.250. De Inspecteur heeft alsnog een vermindering met 15% toegestaan in verband met de dealer- en marktsituatie. De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 18.554.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Herleidingsmethode
9. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (VWEU) zich er tegen verzet dat er een hogere Bpm op de auto rust dan
de herrekende bruto Bpm die is vastgesteld bij vergelijkbare voertuigen die zich op het
moment van registratie reeds op de Nederlands markt bevonden. De verschuldigde Bpm
dient daarom te worden vastgesteld middels de herleidingsmethode.
10. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de auto is ingevoerd vanuit
Zwitserland. Hierdoor is artikel 110 van het VWEU in dit geval niet van toepassing. Reeds
daarom volgt de rechtbank eiser niet in de door hem voorgestane berekeningsmethode.
(Ex)schade
11. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiser, die zich beroept op
een vermindering, daarvan de bewijslast draagt. [1]
12. Voor de keuze om de afschrijving met een taxatierapport te berekenen, gelden de
voorwaarden zoals gesteld in artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Bpm. In het destijds
geldende vierde lid van dat artikel staat dat het rapport moet zijn opgemaakt “ten hoogste
een maand vóór het tijdstip dat de belasting ingevolge artikel 1 van de wet is verschuldigd,
in de staat waarin het motorrijtuig op dat tijdstip verkeert”.
13. De inspectie door de taxateur heeft op 20 mei 2019 plaatsgevonden, een maand en
14 dagen voor het doen van aangifte op 4 juli 2019. In de tijd tussen de inspectie op
20 mei 2019 en de schouw door DRZ op 29 juli 2019 is de staat van de auto ingrijpend
gewijzigd. De rechtbank concludeert hieruit dat niet kan worden vastgesteld of het
taxatierapport de staat van de auto weergeeft ten tijde van de aangifte, wat wel een vereiste
is dat aan een taxatierapport wordt gesteld. De rechtbank verwerpt om die reden het
taxatierapport, en zal ook, overigens conform het standpunt van verweerder, geen waarde
hechten aan het DRZ-rapport.[2] Dit brengt mee dat in dit geval geen waardevermindering als
gevolg van (ex)schade in aanmerking kan worden genomen.
14. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van een handelsinkoopwaarde van
€ 21.250, zijnde de in de uitspraak op bezwaar gehanteerde handelsinkoopwaarde in
onbeschadigde staat.
Historische nieuwprijs
15. Eiser heeft aangevoerd dat voor het berekenen van dé procentuele afschrijving
moet worden uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 46.131. Daarbij gaat hij uit van
de in het DRZ-rapport vermelde netto catalogusprijs van € 27.147, een bedrag aan
omzetbelasting van € 5.700 en een bedrag aan bruto Bpm van € 13.284 op basis van een
CO2-uitstoot van 134 gr/km. Dit standpunt - wat daar verder ook van zij - kan eiser niet
baten. Nu, gelet op hetgeen onder 14 is overwogen, moet worden uitgegaan van een
handelsinkoopwaarde van € 21.250, zou het in aanmerking nemen van een historische
nieuwprijs van € 46.131 niet leiden tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot een
bedrag lager dan € 5.000.
Belastingrente
16. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening
gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht
rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Conclusie
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden
verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. In geschil is uitsluitend of de door DRZ berekende schade voor 100% in mindering komt op de handelsinkoopwaarde. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Partijen hebben ter zitting van het Hof overeenstemming bereikt over de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
  • tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • tot vaststelling van de herrekende bruto bpm op € 6.487, de verschuldigde bpm op € 4.962 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.376.
Verder verzoekt belanghebbende het Hof een proceskostenvergoeding toe te kennen.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.604.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door DRZ vastgestelde bruto schade niet voor 77%, maar voor 100% in mindering dient te komen op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De auto was ten tijde van de aangifte vijf maanden oud. De Inspecteur betwist dit standpunt. Hij ziet geen aanleiding om een hoger percentage in aanmerking te nemen. In dit verband stelt de Inspecteur dat DRZ essentiële schade in aanmerking heeft genomen, die niet in mindering had mogen worden gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
5.2.
Het Hof ziet geen reden om de schade voor meer dan 77% in aanmerking te nemen. Het gaat weliswaar om een betrekkelijk nieuwe auto, maar niet om een exclusieve auto. Belanghebbende is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het effect van de schade aan de auto op de handelsinkoopwaarde van de auto groter is dan het bedrag dat de Inspecteur heeft aanvaard. Het Hof voegt hier ten overvloede aan toe dat de Inspecteur gelijk heeft dat DRZ te veel schade in aanmerking heeft genomen. Zonder werkende hoofdairbag en airbagbesturingseenheid mag een auto niet deelnemen aan het verkeer op de weg. Dat de Inspecteur op basis van destijds geldend beleid essentiële gebreken als schade moet accepteren, heeft belanghebbende onvoldoende onderbouwd (vgl. de uitspraak van het Hof van 25 april 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:754). Dit betekent dat de juistheid van de opgevoerde schade, met inbegrip van eventuele essentiële gebreken, per geval dient te worden beoordeeld. Mede gelet op de grote hoeveelheid zaken die landelijk over dit onderwerp worden gevoerd, is niet aannemelijk dat het beleid op de wijze moet worden uitgelegd die belanghebbende voorstaat. Het Hof merkt tot slot op dat artikel 110 VWEU toepassing mist, omdat de auto uit Zwitserland is ingevoerd.
Slotsom
5.3.
Het hoger beroep is, gelet op de ter zitting bereikte overeenstemming, gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Aangezien het hoger beroep gegrond is, ziet het Hof aanleiding voor een veroordeling van de Inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor de bezwaar, de beroeps- en de hogerberoepsfase. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 4.748 ((2 punten x € 624 x wegingsfactor 1) + (4 punten  wegingsfactor 1  € 875)).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht, in totaal € 458, te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.604;
  • vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep, vastgesteld op € 4.748, en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 458 aan griffierechten te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, M.J.M. van der Weijden en W. de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.