5.4.Gelet op de inmiddels door de koerslijstprovider gehanteerde disclaimer en in afwijking van het vorengenoemde arrest is het Hof van oordeel dat thans niet meer van een aftrek ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ kan worden uitgegaan zonder daarvoor een onderbouwing voor het individuele geval te geven. Weliswaar heeft belanghebbende ter zitting gemotiveerd uiteengezet waar deze aftrek in het algemeen op ziet, maar een onderbouwing voor de aftrek in het geval van belanghebbende is daarmee niet gegeven. Het Hof ziet daarom geen aanleiding enige aftrek ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ in aanmerking te nemen. Dat de Belastingdienst regelmatig overleg heeft met de branche en dat dit onderwerp met de koerslijstprovider is besproken doet aan het vorenstaande niet af. Belanghebbende heeft weliswaar de indruk gewekt, maar niet aannemelijk gemaakt dat de disclaimer door Eurotaxglass’s onder protest op de koerslijst is opgenomen na druk van de Belastingdienst.”
12. De rechtbank ziet in onderhavige geval geen aanleiding om anders te oordelen dan het gerechtshof. Eiser heeft geen gronden aangevoerd waaruit blijkt dat in dit individueel beoordeelde geval een correctie toegepast had moeten worden. Dat in eerdere gevallen deze correctie wel toegepast werd, doet aan het voorgaande niet af. Gezien het veranderde inzicht over het algemeen kunnen toepassen van deze correctiefactoren, is in dit geval geen sprake van een ongelijke behandelingen van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen. De rechtbank gaat daarom uit van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat uit het DRZ-rapport van € 52.207 gebaseerd op de X-ray koerslijst.
In aanmerking te nemen schadebedrag
13. In bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Bpm is bepaald dat de waardevermindering als gevolg van schade in beginsel op 72 procent wordt gesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder 81 procent van het niet langer in geschil zijnde schadebedrag van € 20.758 als waardevermindering in aanmerking heeft genomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat van een hoger percentage moet worden uitgegaan. Eiser is daar niet in geslaagd. De enkele verwijzing naar de leeftijd, het aantal kilometers en de exclusiviteit van de auto is daarvoor onvoldoende. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 14 juli 20162 gaat niet op, omdat het in die zaak ging om een auto die als praktisch nieuw kon worden beschouwd. Door 81 procent van de schade in aanmerking te nemen heeft verweerder de waardevermindering niet te laag vastgesteld.
Reparatie voor registratie
14. Volgens eiser blijkt uit het rapport van hertaxatie dat voordat de auto werd getoond bij DRZ reeds deelherstel was uitgevoerd ten aanzien van de airbags, het dashboard en de voorruit. Met deze schade is volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden. De rechtbank is niet gebleken dat ten aanzien van de airbags deelherstel heeft plaatsgevonden. Ook op de foto’s bij het DRZ-rapport zijn de geactiveerde airbags waarneembaar. Ten aanzien van de voorruit en het dashboard kan geen verschil worden vastgesteld tussen de foto’s bij het taxatierapport van [naam taxateur] B.V. en de foto’s bij het DRZ-rapport. Voor een aftrek in verband met deelherstel bestaat dan ook geen aanleiding.
Waardecorrectie ex-schade
15. Eiser stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiser stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden, gelet op de leeftijd, kilometerstand en exclusiviteit van de auto op € 5.000. De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de voormalige schade van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. Dit volgt ook niet uit de door eiser overgelegde richtlijn van NIVRE, de richtlijn van de Federatie van Taxateurs Makelaars en Veilinghouders in roerende zaken en het verslag van de vergadering van het Platform Koerslijst. De in de richtlijnen opgenomen tabellen gaan uit van algemene aftrekpercentages en zijn niet voorzien van een nadere onderbouwing.
16. Nu niet in geschil is dat bij de aanslagoplegging ten onrechte geen rekening is gehouden met de extra leeftijdskorting van € 139, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 2.121.
17. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige beroepsgronden tegen de beschikking belastingrente aangevoerd en ook overigens is niet gebleken dat de rente in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of op een te hoog bedrag is berekend. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
18. Gelet op wat hiervoor bij 16 is overwogen, is de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag vastgesteld en is het beroep gegrond verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
19. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.3 Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
20. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 23 april 2019, de uitspraak op bezwaar is van 11 november 2019 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 2 maart 2022. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van 2 jaar en 10 maanden verstreken. Nu het beroepschrift en verweerschrift kort voor de eerste lockdown wegens corona zijn ingediend en in het kader van maatregelen tegen het coronavirus in 2020 gedurende een aantal maanden bij de rechtbank geen zittingen hebben kunnen plaatsvinden, doet zich een bijzondere omstandigheid voor die verlenging van de redelijke termijn met vier maanden rechtvaardigt4. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 1.000 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). Van de overschrijding zijn afgerond twee weken aan de bezwaarfase toe te rekenen, zodat de rechtbank verweerder veroordeelt in het betalen van een vergoeding aan eiser van € 83. Voor het resterende bedrag van € 917 veroordeelt de rechtbank de Minister tot betaling.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).