ECLI:NL:GHDHA:2024:236

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
BK-22/1291 en BK-22/1344
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag Bpm en belastingrente met betrekking tot een Mercedes-Benz C-klasse 63 AMG Cabrio

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 11.763 werd door de Inspecteur verlaagd naar € 11.354 na bezwaar. De Rechtbank Den Haag heeft de naheffingsaanslag verder verlaagd tot € 9.848 en de belastingrente dienovereenkomstig aangepast. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de CO2-uitstoot van de auto, een Mercedes-Benz C-klasse 63 AMG Cabrio, lager is dan door de Inspecteur vastgesteld, en heeft een Certificaat van Overeenstemming (CvO) overgelegd dat een CO2-uitstoot van 236 gr/km vermeldt. Het Hof heeft geoordeeld dat de historische nieuwprijs van de auto € 167.358 bedraagt en dat de verschuldigde Bpm op basis van de juiste CO2-uitstoot € 7.063 is. Het Hof heeft de naheffingsaanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig aangepast. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 2.625, en in het griffierecht van € 181. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, behoudens de beslissingen over de naheffingsaanslag en de belastingrente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/1291 en BK-22/1344

Uitspraak van 24 januari 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur en het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 24 november 2022, nummer SGR 21/3699.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 11.763 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 78 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd naar € 11.354 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 530 voor de bezwaarfase toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is € 181 griffierecht geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verlaagt de naheffingsaanslag tot € 9.848 en verlaagt de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 181 aan hem te vergoeden.”
1.4.
Partijen hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 274. Partijen hebben ieder een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 14 december 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Ter zake van de registratie van een Mercedes-Benz C-klasse 63 AMG Cabrio (de auto) heeft belanghebbende een aangifte Bpm ingediend naar een te betalen Bpm van € 11.255. De verschuldigde Bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 1 november 2019 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 25 mei 2021 opgesteld.
2.2.
Belanghebbende heeft bij het berekenen van het voor de auto verschuldigde bedrag aan Bpm een vermindering op grond van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) in aanmerking genomen (tekst 2019). De vermindering (de afschrijving) heeft belanghebbende bepaald op 73,89%. Belanghebbende gaat daarbij uit van een historische nieuwprijs van € 162.887 en een handelsinkoopwaarde van de auto van € 42.540. De historische bruto bpm is bepaald op € 43.107. De datum van eerste toelating is 10 december 2018.
2.3.
Uit het taxatierapport blijkt dat de taxateur van belanghebbende deze handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld door de handelsinkoopwaarde zonder schade van € 67.570,40 te verminderen met een door de taxateur bepaald bedrag aan schade van € 25.030,25 (100%). De handelsinkoopwaarde zonder schade van € 67.570,40 is gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van € 84.463 van drie gelijksoortige auto’s, onder aftrek van een handelsinkoopmarge van 20% (20% van € 84.463 is € 16.892,60).
2.4.
Naar aanleiding van de aangifte Bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 28 november 2019 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport, gedagtekend 12 december 2019. DRZ heeft de consumentenprijs van de auto op basis van het VWE SilverDAT/VIN-informatiesysteem vastgesteld op € 165.417 en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 70.071. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bedraagt € 72.699, zijnde de laagste waarde van de handelsinkoopwaarden op basis van de koerslijsten van AutotelexPro (Marge), Bovag, XRay (Marge) en Eurotax XchangeNet. De aftrek wegens schade is vastgesteld op € 2.628 (76% van € 3.443).
De verschuldigde Bpm is door de Inspecteur als volgt berekend:
CO2-bedrag (CO2-uitstoot van 259 gr/km)
€ 55.548
Bruto Bpm
€ 55.548
Historische nieuwprijs
€ 165.417
Inkoopwaarde in Nederland
€ 70.071
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage (57,64%)
€ 32.018
Verschuldigde Bpm
€ 23.530
Leeftijdskorting
€ 512
Reeds op aangifte voldaan
€ 11.255
Totaal te betalen
€ 11.763
2.5.
DRZ heeft een nieuwe schadecalculatie gemaakt, neergelegd in een rapport, gedagtekend 24 maart 2021. DRZ heeft de aftrek wegens schade vastgesteld op € 3.902 (100% van € 3.902). Met inachtneming hiervan heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd naar € 11.354 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De naheffingsaanslag is als volgt gewijzigd:
CO2-bedrag (CO2-uitstoot van 259 gr/km)
€ 55.548
Bruto Bpm
€ 55.548
Historische nieuwprijs
€ 165.417
Inkoopwaarde in Nederland
€ 68.797
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage (58,41%)
€ 32.446
Verschuldigde Bpm
€ 23.102
Leeftijdskorting
€ 493
Reeds op aangifte voldaan
€ 11.255
Totaal te betalen
€ 11.354
2.6.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een Certificaat van Overeenstemming (CvO) van de auto overgelegd, waar een CO2-uitstoot van 236 gr/km op staat vermeld.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Historische nieuwprijs
7. Partijen verschillen van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de afschrijving.
8. Volgens eiser is de historische nieuwprijs € 177.225. Eiser heeft dit bedrag berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto-catalogusprijs van € 100.560, de omzetbelasting van € 21.117 en de bruto Bpm van € 55.548 op basis van een CO2-uitstoot van 259 gram per kilometer.
9. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van de auto zelf.[1] Dat betekent dat eiser zich terecht op het standpunt stelt dat de historische nieuwprijs € 177.225 bedraagt.
10. Het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022[2] leidt niet tot een ander oordeel omdat dat arrest ziet op een juridisch en feitelijk andere situatie.
11. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de CO2-uitstoot van 259 gram per kilometer onjuist is en dat het 236 gram per kilometer moet zijn. Hij heeft de fabrikant verzocht om een cvo af te geven waarop een CO2-uitstoot van 236 gram per kilometer vermeld staat. De rechtbank acht dat standpunt tardief en heeft geen aanleiding gezien om de behandeling te schorsen in afwachting van dat cvo. Evenmin ziet zij aanleiding het onderzoek om die reden te heropenen. Derhalve gaat de rechtbank uit van een CO2uitstoot van 259 gram per kilometer zoals volgt uit het voertuigbeeld van de RDW dat bij het verweerschrift is gevoegd.
Schade
12. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser.[3] Eiser heeft ter onderbouwing van de schade verwezen naar het taxatierapport. De in het taxatierapport genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ en voor het overige door DRZ aangemerkt als normale gebruikssporen. Eiser heeft gesteld dat een deel van de schade is hersteld tussen het moment van opname door [naam taxateur] en het moment van opname door DRZ. Echter heeft eiser voor dat herstel geen bewijsstukken overgelegd. Eiser is daarom niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs.
Schadeverleden
13. Eiser stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiser stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 4.000.
14. Onder omstandigheden kan het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiser. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden, laat staan dat dit een bedrag van € 4.000 zou belopen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de taxateur van eiser ook geen aanleiding heeft gezien om een waardevermindering in aanmerking te nemen.
15. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer schade in aanmerking genomen dan onder 4 is vermeld.
Conclusie naheffingsaanslag
16. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 177.225, een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 68.797 en de niet ter discussie staande bruto Bpm van € 55.548, bedraagt de verschuldigde Bpm € 21.563. Aangezien eiser op aangifte reeds een bedrag van € 11.255 heeft voldaan en rekening houdend met de extra leeftijdskorting van € 460, is eiser per saldo nog een bedrag van € 9.848 aan Bpm verschuldigd. De naheffingsaanslag dient dan ook te worden verminderd tot € 9.848.
Belastingrente
17. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
18. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard.
Immateriële schade
19. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade (isv) wegens overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
20. Het bezwaarschrift is ontvangen op 17 juli 2020 en door de rechtbank is op 24 november 2022 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) vijf maanden verstreken. Dit betekent dat eiser recht heeft op isv tot een bedrag van € 500. Deze termijnoverschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom het bedrag van € 500 aan eiser vergoeden.
Proceskosten
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds door verweerder aan eiser toegekend.
(…)

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil:
- of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek:
o of de Rechtbank de juiste CO2-uitstoot in aanmerking heeft en genomen en daarmee de historische nieuwprijs op het juiste bedrag heeft vastgesteld;
o of de waardevermindering wegens schade op het juiste bedrag is vastgesteld;
o of belanghebbende een waardevermindering wegens ex-schade toekomt;
- of de Rechtbank terecht een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase aan belanghebbende heeft toegekend.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
  • tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
  • subsidiair tot vaststelling van de inkoopwaarde van de auto op een bedrag van € 64.797, tot vaststelling van de (historische) bruto Bpm op een bedrag van op € 45.681, tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 167.358, tot vaststelling van de verschuldigde Bpm op een bedrag van op € 17.309 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 6.054;
  • meer subsidiair tot vaststelling van de inkoopwaarde van de auto op een bedrag van € 68.797, tot vaststelling van de (historische) bruto Bpm op een bedrag van op € 45.681, tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 167.358, tot vaststelling van de verschuldigde Bpm op een bedrag van op € 18.377 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 7.122; en
  • nog meer subsidiair tot vaststelling van de inkoopwaarde van de auto op een bedrag van € 68.797, tot vaststelling van de (historische) bruto Bpm op een bedrag van op € 45.681, tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 165.417, tot vaststelling van de verschuldigde Bpm op een bedrag van op € 18.593 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 7.338;
met dienovereenkomstige vernietiging dan wel vermindering van de rentebeschikking.
Voorts verzoekt belanghebbende om veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten met als wegingsfactor 3 en om vergoeding van de kosten voor het door belanghebbende overgelegde CvO. Ten slotte concludeert belanghebbende tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Ten slotte concludeert de Inspecteur tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende.

Beoordeling van het hoger beroep

Historische nieuwprijs
5.2.1.
Ter zitting heeft de Inspecteur erkend dat de CO2-uitstoot van 236 gr/km zoals vermeld op het door belanghebbende overgelegde CvO de juiste CO2-uitstoot van de auto is. Partijen zijn het eens dat de historische bruto Bpm € 45.681 is.
5.2.2.
Anders dan de Inspecteur bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van de auto zelf. De historische nieuwprijs van de auto wordt berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto catalogusprijs van € 100.560, de omzetbelasting van € 21.117 (21%) en de bruto Bpm van € 45.681. De historische nieuwprijs bedraagt derhalve € 167.358. Op basis van het hiervoor overwogene stelt het Hof de verschuldigde Bpm vast op € 7.063, als volgt berekend:
CO2-bedrag (CO2-uitstoot van 236 gr/km)
€ 45.681
Bruto Bpm
€ 45.681
Historische nieuwprijs
€ 167.358
Handelsinkoopwaarde onbeschadigde staat
€ 72.699
Totaal schadebedrag
€ 3.902
Inkoopwaarde in Nederland
€ 68.797
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage (58,89%)
€ 26.903
Verschuldigde Bpm
€ 18.778
Leeftijdskorting
€ 460
Reeds op aangifte voldaan
€ 11.255
Totaal te betalen
€ 7.063
Het Hof zal de naheffingsaanslag verminderen tot € 7.063.
Waardevermindering wegens schade
5.3.1.
Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd met een groter bedrag aan schade dan DRZ bij de tweede beoordeling al in aanmerking heeft genomen. Uit het taxatierapport en de daarin gevoegde schadecalculatie blijkt overduidelijk dat sprake is van waardeverminderingen wegens schade, aldus belanghebbende. Belanghebbende wijst op de schade aan de linker voorstoel, die niet normaal is bij een kilometerstand van 3.870.
5.3.2.
De Inspecteur stelt dat uit het taxatierapport van belanghebbende blijkt dat sprake is van essentiële gebreken aan de auto, die eerst moesten worden hersteld. Een voor dat tijdstip opgemaakt taxatierapport en een voor dat tijdstip ingediende aangifte kunnen volgens de Inspecteur niet worden gevolgd. Daarbij voert de Inspecteur aan dat belanghebbende heeft nagelaten een inkoop- en verkoopfactuur te overleggen. De handelsinkoopwaarde van de auto dient volgens de Inspecteur te worden vastgesteld aan de hand van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat uit de koerslijst, waarbij de Inspecteur een waardevermindering wegens schade heeft toegepast. De naheffingsaanslag is eerder te laag dan te hoog vastgesteld, aldus de Inspecteur.
5.3.3.
Het Hof stelt voorop dat de bewijslast op belanghebbende rust (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, BNB 2020/45, r.o. 2.3.3 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, BNB 2020/63, r.o. 3.3.2).
5.3.4.
Daargelaten of het taxatierapport kan dienen ter onderbouwing van de door belanghebbende vastgestelde waarde, is het Hof van oordeel dat belanghebbende met het taxatierapport niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat met meer schade rekening moet worden gehouden dan de Inspecteur thans heeft gedaan. De schade aan de voorstoel is blijkens de foto niet van dien aard dat hiermee rekening moet worden gehouden. Het Hof kwalificeert de getoonde sporen als normale gebruikssporen, die bij een gebruikte auto acceptabel zijn.
5.3.5.
Aangezien gebruikssporen reeds zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde, bestaat geen aanleiding voor waardevermindering ten gevolge van schade.
Waardevermindering wegens het schadeverleden
5.4.1.
Belanghebbende stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald. Volgens belanghebbende leidt dit tot een waardevermindering van afgerond € 4.000. Belanghebbende baseert deze vermindering op de in TMV-richtlijn opgenomen rekenformule. Voorts verwijst belanghebbende naar artikel 3.3. van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Wet Bpm (UR Wet Bpm) en onder meer naar HR 13 december 1963, ECLI:NL:HR:1963:61 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:397.
5.4.2.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van waardevermindering in verband met ex-schade. Naar vaste rechtspraak rust de bewijslast voor een waardevermindering als gevolg van schade op belanghebbende (Zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, BNB 2020/45, r.o. 2.3.3 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, BNB 2020/63, r.o. 3.3.2).
5.4.3.
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van ex-schade die van dien aard is dat hieraan – ook na schadeherstel – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. Daarbij geldt dat bij een auto met een schadeverleden niet per definitie een waardevermindering wordt toegepast. In dat verband wijst het Hof erop dat de taxateur van belanghebbende geen waardevermindering wegens ex-schade in aanmerking heeft genomen. Deze beoordeling is moeilijk te rijmen met de conclusie dat een aftrek wegens blijvende waardevermindering aan de orde is. Wat er precies aan de auto is geconstateerd, staat niet duidelijk omschreven. Een opsomming van mogelijke reparaties met bijhorende prijzen is hiervoor onvoldoende.
Belastingrente
5.5.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden verminderd
Proceskostenvergoeding
5.6.
Belanghebbende heeft in hoger beroep verzocht om een proceskostenvergoeding met als wegingsfactor 3. Hiervoor is aangevoerd dat de gemachtigde van belanghebbende procedeert op basis van ‘no cure no pay’. Het Hof overweegt dat hoewel de Inspecteur is uitgegaan van een CO2-uitstoot van 259 gr/km, hem niet kan worden verweten dat zijn handelwijze tijdens de procedure in vergaande mate onzorgvuldig is geweest of dat hij tegen beter weten in heeft geprocedeerd. In beginsel mag de Inspecteur uitgaan van de in het kentekenregister vermelde uitstoot en belanghebbende heeft het CvO, dat uiteindelijk het gelijk van belanghebbende bewees, pas na de mondelinge behandeling bij de Rechtbank ingebracht. Het Hof wijst ook het verzoek van belanghebbende af om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die zijn gemoeid met het opvragen van het CvO, al is het omdat een onderbouwing van de gemaakte kosten ontbreekt.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.

Proceskosten

6.1.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb die belanghebbende in hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.625 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
6.2.
Voorts dient door de Inspecteur aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 181 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over de naheffingsaanslag en de belastingrente;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 7.063;
  • vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 2.625;
  • veroordeelt de Inspecteur in het griffierecht tot een bedrag van € 181; en
  • gelast dat van de Inspecteur bij het onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffierecht wordt geheven van € 548.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 24 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.