Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Verzoek in hoger beroep
- herstel van de arbeidsovereenkomst vanaf 1 mei 2023 en het treffen van de nodige voorzieningen;
- (door)betaling van (achterstallig) loon vanaf 1 mei 2023;
- toelating van [werknemer] tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van verbeurte van dwangsommen;
- betaling van € 163.570,82 aan vergoeding van advocaatkosten;
- betaling van € 3.448,50 aan vergoeding van de kosten van een partijdeskundige;
- betaling van € 60.000,- aan immateriële schadevergoeding en
- betaling van de proceskosten in beide instanties.
- de datum van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te wijzigen in 1 juli 2023 en [werkgever] te veroordelen tot:
- betaling van achterstallig loon over de periode van 1 mei 2023 tot 1 juli 2023;
- betaling van een transitievergoeding van € 139.357,25 bruto;
- betaling van een billijke vergoeding van € 4.504.561,- bruto en
- betaling van een cumulatievergoeding ex artikel 7:671b lid 8 BW van € 69.678,63 bruto, als het hof oordeelt dat de arbeidsovereenkomst op de i-grond ontbonden had moeten worden.
- de arbeidsovereenkomst te herstellen per een toekomstige datum;
- [werkgever] niet eerder dan per een datum gelegen één maand na de betekening van de beschikking in hoger beroep te veroordelen tot toelating van [werknemer] tot zijn werkzaamheden;
- [werknemer] te veroordelen tot terugbetaling van de door [werkgever] betaalde transitievergoeding;
- te bepalen dat geen voorzieningen ten gunste van [werknemer] hoeven te worden getroffen omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst;
- voor het geval er wel dergelijke voorzieningen moeten worden getroffen en/of [werkgever] wordt veroordeeld tot herstel met terugwerkende kracht: te bepalen dat [werkgever] inkomsten van [werknemer] mag verrekenen met zijn aanspraak op loon en/of andere voorzieningen.
6.Beoordeling in hoger beroep
dat ze geen terughoudendheid voelde om media-aandacht te zoeken indien haar melding niet tot consequenties voor [werknemer] [hof: [werknemer] ] zou leiden’, wat daarvan zij, betekent immers niet dat deze vrouw daadwerkelijk [werkgever] daarmee gedreigd heeft en dat die dreiging vervolgens het motief van [werkgever] is geweest om het ontbindingsverzoek in te dienen. Datzelfde geldt voor de stelling van [persoon 1] dat haar door een onderzoeker van bureau Restment op het hart werd gedrukt ‘
niet naar de media te gaan’, wat haar volgens haar verklaring het gevoel geeft dat ‘
dat iets is wat destijds speelde’. Het indienen van het ontbindingsverzoek op de e-, g- dan wel i-grond was dus gerechtvaardigd en niet onrechtmatig of in strijd met goed werkgeverschap, laat staan ernstig verwijtbaar, en het verzoek is ook toegewezen omdat het verwijtbare handelen van [werknemer] zodanig is dat van [werkgever] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
7.Beslissing
- bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2023;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [werkgever] begroot op € 23.991,-;
- bepaalt dat als [werknemer] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en deze beschikking vervolgens wordt betekend, [werknemer] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- verklaart de proceskostenveroordeling in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is verzocht.