ECLI:NL:GHDHA:2023:2574

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.329.526/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in arbeidszaak tegen Erasmus MC

In deze zaak heeft [verzoeker] een beroepschrift ingediend tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin zijn arbeidsovereenkomst met Erasmus MC is ontbonden. [verzoeker] heeft tevens verzocht om een voorlopig getuigenverhoor, wat door het hof is afgewezen. Het hof oordeelt dat toewijzing van het verzoek in strijd zou zijn met een goede procesorde, omdat het de behandeling van het beroepschrift op onaanvaardbare wijze zou doorkruisen. De achtergrond van de zaak betreft klachten over ongewenst gedrag van [verzoeker] tijdens zijn dienstverband bij Erasmus MC, wat leidde tot een extern onderzoek en uiteindelijk tot het ontbindingsverzoek van Erasmus MC. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tot getuigenverhoor niet voldoet aan de vereisten en dat er geen voldoende belang is om het verzoek toe te wijzen. De conclusie is dat het verzoek wordt afgewezen en [verzoeker] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.329.526/01
Zaaknummer rechtbank : 10221875 VZ VERZ 22-14358
Beschikking van 19 december 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. E.K.W. van Kampen, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
Erasmus MC Universitair Medisch Centrum,
gevestigd in Rotterdam,
verweerder,
advocaat: mr. S. van Waegeningh, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [verzoeker] en het Erasmus MC.

1.De zaak in het kort

[verzoeker] heeft bij het hof een beroepschrift ingediend tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2023. [verzoeker] heeft daarbij ook een verzoek ingediend tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Het hof wijst dit verzoek af omdat het in strijd is met een goede procesorde. Toewijzing van het verzoek zou namelijk de behandeling van het beroepschrift op onaanvaardbare wijze doorkruisen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor van de zijde van
[verzoeker], dat onderdeel uitmaakt van het beroepschrift, met bijlagen, in de zaak die bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.327.765/01, bij het hof ingekomen op 1 juni 2023;
- het verweerschrift van de zijde van het Erasmus MC.
2.2
Op 26 september 2023 is een mondelinge behandeling gehouden gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het door [verzoeker] ingediende verzoek tot afschrift van dan wel inzage in bescheiden van Erasmus MC (bij het hof bekend onder zaaknummer 200.333.005/01). De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verzoeker] is als universitair medisch specialist werkzaam geweest in dienst van het Erasmus MC.
3.2
Tijdens zijn dienstverband met het Erasmus MC heeft [verzoeker] affectieve relaties gehad met verschillende vrouwen in zijn directe werkomgeving. [verzoeker] heeft van deze relaties geen melding gedaan aan zijn leidinggevende(n).
3.3
Naar aanleiding van klachten van vrouwen bij de Ombudsman van het Erasmus MC over (mogelijk) ongewenst gedrag van [verzoeker] heeft een onderzoek plaatsgevonden door een extern bureau. De Ombudsman heeft de resultaten van dat onderzoek gedeeld met het Erasmus MC. Vervolgens heeft het Erasmus MC [verzoeker] vrijgesteld van werk, en is [verzoeker] de gelegenheid geboden om te reageren op de inhoud van de onderzoeksresultaten en op het voornemen van het Erasmus MC om een verzoek in te dienen bij de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker].
3.4
Het Erasmus MC heeft in de zienswijze van [verzoeker] geen aanleiding gezien om terug te komen van zijn voornemen en heeft op 1 december 2022 een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam.
3.5
Het ontbindingsverzoek is gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:671b Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 7:669 lid 3 primair onder e BW (verwijtbaar handelen), subsidiair onder g (verstoorde arbeidsverhouding) en meer subsidiair onder i (een combinatie van omstandigheden genoemd onder e en g). Het Erasmus MC heeft zich in die procedure, samengevat, op het standpunt gesteld dat [verzoeker] het integriteitsbeleid van het Erasmus MC heeft geschonden door over een tijdvak van meerdere jaren met verschillende studenten en/of ondergeschikten uit zijn werkomgeving relaties aan te gaan, zonder hiervan melding te doen aan zijn leidinggevende(n).
3.6
Bij beschikking van 1 maart 2023 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden wegens verwijtbaar handelen van [verzoeker] (de e-grond). Tegen die beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij dit hof. Bij afzonderlijk verzoek heeft [verzoeker] tevens afschrift van dan wel inzage in bescheiden van Erasmus MC gevorderd.

4.Beoordeling van het verzoek

4.1
[verzoeker] verzoekt een voorlopig getuigenverhoor te bevelen omdat hij vermoedt dat twee bij naam genoemde vrouwen (hierna: de beide vrouwen) het Erasmus MC hebben bedreigd met media-aandacht en dat deze dreiging inmiddels is weggenomen. Het heeft er volgens [verzoeker] alle schijn van dat het Erasmus MC door deze vrouwen is bedreigd en dat [verzoeker] hiervoor wordt opgeofferd. Hij sluit ook niet uit dat het Erasmus MC deze vrouwen zwijggeld heeft betaald om niet naar de media te stappen. Met het voorlopig getuigenverhoor wil [verzoeker] bewijzen dat het ontbindingsverzoek op valse gronden is ingediend, dat sprake is geweest van dreiging met media-aandacht door de beide vrouwen en dat de Raad van Bestuur, de Ombudsman en/of de direct leidinggevende van [verzoeker] zich in deze zaak door deze dreiging hebben laten leiden en hun besluitvorming en gedrag hierdoor hebben laten beïnvloeden. [verzoeker] wil als getuigen laten horen de beide vrouwen, de Ombudsman, zijn direct leidinggevende, en de voorzitter en vice-voorzitter van de Raad van Bestuur.
4.2
Op grond van artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan ook tijdens een aanhangige hoger beroepsprocedure een voorlopig getuigenverhoor worden verzocht. Een dergelijk verhoor strekt onder meer ertoe de verzoeker de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten en hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen.
4.3
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade.
4.4
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW).
4.5
In het licht van het hiervoor weergegeven toetsingskader oordeelt het hof dat het verzoek van [verzoeker] dient te worden afgewezen. Het volgende is hiertoe redengevend.
4.6
Het Erasmus MC heeft allereerst tot zijn verweer aangevoerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is omdat het bij (incidentele) conclusie is gedaan en niet bij zelfstandig verzoekschrift.
4.7
Dit verweer slaagt niet. Het hof overweegt dat het verzoek als nevenverzoek bij het beroepschrift is ingediend, en dat in een zaak als deze geen zelfstandig verzoekschrift vereist is voor het indienen van het verzoek omdat ook de procedure in de hoofdzaak verloopt volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftenprocedure. Niet valt in te zien, en Erasmus MC heeft ook niet duidelijk gesteld, welk belang ermee gediend zou zijn geweest wanneer het verzoek niet als nevenverzoek bij het beroepschrift in de hoofdzaak maar als zelfstandig verzoek zou zijn ingediend. In dat verband wijst het hof erop dat door het hof onderkend is dat sprake is geweest van een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor, dat het verzoek apart is geregistreerd onder een eigen zaaknummer en dat op relatief korte termijn een mondelinge behandeling van het verzoek is bepaald. Samenvattend is het hof van oordeel dat niet is gesteld of gebleken dat het Erasmus MC door deze gang van zaken in zijn belang is geschaad.
4.8
Ook heeft het Erasmus MC aangevoerd dat niet is voldaan aan de formele vereisten van artikel 187 lid 3 Rv. Zo heeft [verzoeker] in zijn verzoek niet de woonplaatsen genoemd van de personen die hij als getuigen wil horen, en heeft hij nagelaten toe te lichten wie deze personen zijn en waarover zij (mogelijk) kunnen verklaren. Ook heeft hij onvoldoende duidelijk gemaakt op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben, aldus het Erasmus MC.
4.9
Dit verweer slaagt evenmin. Op zich is het juist dat [verzoeker] de woonplaatsen van de als getuigen te horen personen niet heeft vermeld in zijn verzoek. De te horen personen zijn het Erasmus MC echter allen bekend, en tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] hun woonplaatsen alsnog genoemd, voor zover deze hem bekend zijn, en heeft hij onweersproken gesteld dat de woonplaatsen van de overige als getuigen te horen personen het Erasmus MC bekend moeten zijn omdat deze personen allen werkzaam zijn bij het Erasmus MC. Bovendien heeft [verzoeker] voldoende duidelijk gemaakt dat het verhoor betrekking zou moeten hebben op zijn vermoeden dat het ontbindingsverzoek is ingediend onder dreiging met media-aandacht en dat de als getuigen te horen personen daarover (mogelijk) zouden kunnen verklaren.
4.1
Verder heeft het Erasmus MC aangevoerd dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde. Voorkomen moet worden dat inefficiënt wordt geprocedeerd dan wel dat honorering van het verzoek leidt tot ondoelmatige procesvoering. Het wettelijke bewijsrecht is ook van toepassing op de procedure in de hoofdzaak betreffende de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, die bovendien uit haar aard spoedeisend is. Het is aan het hof om in de hoofdzaak te bepalen of bewijslevering noodzakelijk is. Het Erasmus MC wenst een voortvarende behandeling in hoger beroep en stelt dat het verzoek de lopende procedure in de hoofdzaak teveel doorkruist.
4.11
Dit verweer slaagt. De door [verzoeker] genoemde getuigen zullen – zo nodig – in de hoofdzaak in het kader van een concrete bewijsopdracht worden gehoord. Als het Erasmus MC in de hoofdzaak gemotiveerd betwist dat het ontbindingsverzoek is gegrond op de vrees voor media-dreiging, zal eerst moeten komen vast te staan dat het ontbindingsverzoek ten onrechte op de e-grond is toegewezen. Er zal bewijslevering (moeten) volgen als het hof tot de conclusie komt dat mogelijk sprake is geweest van een valse ontslaggrond. Toewijzing van het verzoek zou daarom de behandeling in de hoofdzaak op onaanvaardbare wijze doorkruisen.
4.12
Wat namens partijen overigens is aangevoerd, kan verder onbesproken blijven.
Conclusie en proceskosten
4.13
De conclusie is dat het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen. Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.

5.Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek af;
  • veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van het Erasmus MC op € 783,- aan griffierecht en op € 1.774,50 (tarief II, 1,5 punten) aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, M.D. Ruizeveld en M.B. Kerkhof en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023 in aanwezigheid van de griffier.