In deze zaak heeft de werknemer, aangeduid als [verzoeker], een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Den Haag om inzage in bescheiden van zijn werkgever, het Erasmus MC. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een ontbindingsverzoek dat door het Erasmus MC was ingediend, waarbij de werknemer werd beschuldigd van ongewenst gedrag en schending van het integriteitsbeleid. Het hof heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen, omdat hij geen rechtmatig belang heeft aangetoond bij de gevraagde inzage. De bescheiden waren bovendien onvoldoende concreet omschreven en het was niet aannemelijk gemaakt dat alle gevraagde documenten daadwerkelijk bestonden.
Het procesverloop in hoger beroep begon met de indiening van het verzoekschrift op 18 september 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 september 2023. Tijdens deze behandeling hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. De werknemer stelde dat hij inzage nodig had om zijn bewijspositie in de hoofdzaak te versterken, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om zijn verzoek te onderbouwen.
De kern van de zaak draait om de vraag of de werknemer recht heeft op inzage in de bescheiden van het Erasmus MC. Het hof benadrukte dat de werknemer moet aantonen dat er een rechtsbetrekking bestaat en dat hij een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde documenten. Aangezien de werknemer niet in staat was om dit aan te tonen, werd zijn verzoek afgewezen. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van het Erasmus MC begroot op € 1.774,50, en de werknemer werd veroordeeld in deze kosten.