ECLI:NL:GHDHA:2023:2566

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
200.333.005/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in bescheiden van werkgever afgewezen wegens gebrek aan rechtmatig belang

In deze zaak heeft de werknemer, aangeduid als [verzoeker], een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Den Haag om inzage in bescheiden van zijn werkgever, het Erasmus MC. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een ontbindingsverzoek dat door het Erasmus MC was ingediend, waarbij de werknemer werd beschuldigd van ongewenst gedrag en schending van het integriteitsbeleid. Het hof heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen, omdat hij geen rechtmatig belang heeft aangetoond bij de gevraagde inzage. De bescheiden waren bovendien onvoldoende concreet omschreven en het was niet aannemelijk gemaakt dat alle gevraagde documenten daadwerkelijk bestonden.

Het procesverloop in hoger beroep begon met de indiening van het verzoekschrift op 18 september 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 september 2023. Tijdens deze behandeling hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. De werknemer stelde dat hij inzage nodig had om zijn bewijspositie in de hoofdzaak te versterken, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om zijn verzoek te onderbouwen.

De kern van de zaak draait om de vraag of de werknemer recht heeft op inzage in de bescheiden van het Erasmus MC. Het hof benadrukte dat de werknemer moet aantonen dat er een rechtsbetrekking bestaat en dat hij een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde documenten. Aangezien de werknemer niet in staat was om dit aan te tonen, werd zijn verzoek afgewezen. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van het Erasmus MC begroot op € 1.774,50, en de werknemer werd veroordeeld in deze kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.333.005/01
Zaaknummer rechtbank : 10221875 VZ VERZ 22-14358
Beschikking van 19 december 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. E.K.W. van Kampen, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
Erasmus MC Universitair Medisch Centrum,
gevestigd in Rotterdam,
verweerder,
advocaat: mr. S. van Waegeningh, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [verzoeker] en het Erasmus MC.

1.De zaak in het kort

[verzoeker] heeft afschrift van dan wel inzage in bescheiden van Erasmus MC gevorderd. Het hof wijst dit verzoek af omdat [verzoeker] daarbij geen rechtmatig belang heeft. Bovendien zijn de bescheiden onvoldoende concreet omschreven. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat alle bescheiden bestaan.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift houdende incidenteel verzoek ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), bij het hof ingekomen op 18 september 2023;
  • het verweerschrift van de zijde van het Erasmus MC;
  • de e-mail met bijlagen van de zijde van [verzoeker] van 24 oktober 2023.
2.2
Op 26 september 2023 is een mondelinge behandeling gehouden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het door [verzoeker] ingediende verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor (bij het hof bekend onder zaaknummer 200.329.526/01). De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verzoeker] is als universitair medisch specialist werkzaam geweest in dienst van het Erasmus MC.
3.2
Tijdens zijn dienstverband met het Erasmus MC heeft [verzoeker] affectieve relaties gehad met verschillende vrouwen in zijn directe werkomgeving. [verzoeker] heeft van deze relaties geen melding gedaan aan zijn leidinggevende(n).
3.3
Naar aanleiding van klachten van vrouwen bij de Ombudsman van het Erasmus MC over (mogelijk) ongewenst gedrag van [verzoeker] heeft een onderzoek plaatsgevonden door een extern bureau. De Ombudsman heeft de resultaten van dat onderzoek gedeeld met het Erasmus MC. Vervolgens heeft het Erasmus MC [verzoeker] vrijgesteld van werk, en is [verzoeker] de gelegenheid geboden om te reageren op de inhoud van de onderzoeksresultaten en op het voornemen van het Erasmus MC om een verzoek in te dienen bij de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker].
3.4
Het Erasmus MC heeft in de zienswijze van [verzoeker] geen aanleiding gezien om terug te komen van zijn voornemen en heeft op 1 december 2022 een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam.
3.5
Het ontbindingsverzoek is gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:671b Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 7:669 lid 3 primair onder e BW (verwijtbaar handelen), subsidiair onder g (verstoorde arbeidsverhouding) en meer subsidiair onder i (een combinatie van omstandigheden genoemd onder e en g). Het Erasmus MC heeft zich in die procedure, samengevat, op het standpunt gesteld dat [verzoeker] het integriteitsbeleid van het Erasmus MC heeft geschonden door over een tijdvak van meerdere jaren met verschillende studenten en/of ondergeschikten uit zijn werkomgeving relaties aan te gaan, zonder hiervan melding te doen aan zijn leidinggevende(n).
3.6
Bij beschikking van 1 maart 2023 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden wegens verwijtbaar handelen van [verzoeker] (de e-grond). Tegen die beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij dit hof. Daarbij heeft [verzoeker] tevens een verzoek ingediend tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor.

4.Beoordeling van het verzoek

4.1
[verzoeker] verzoekt Erasmus MC te veroordelen om [verzoeker] afschrift van althans inzage in bescheiden te verlenen die betrekking hebben op de meldingen die over hem zijn gedaan, de integriteitsonderzoeken die naar aanleiding daarvan naar hem zijn verricht en de besluitvorming die daarover heeft plaatsgevonden. [verzoeker] stelt rechtmatig belang te hebben bij afschrift van of inzage in de door hem aangeduide bescheiden dat gelegen is in zijn (bewijs)positie in de hoofdzaak en het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. [verzoeker] wil zijn stelling dat het Erasmus MC op oneigenlijke gronden is overgegaan tot het indienen van het ontbindingsverzoek en zijn stelling dat het Erasmus MC onrechtmatig en ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld nader kunnen onderbouwen.
4.2
Kern van de onderhavige zaak is de vraag of afgifte van/inzage in de door [verzoeker] verlangde bescheiden dient te worden bevolen. Het hof stelt bij de beantwoording van deze vraag het volgende voorop.
4.3
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij een rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Die maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser of verzoeker om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad aan te tonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen (zie Hoge Raad 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251).
4.4
In het licht van het hiervoor weergegeven toetsingskader oordeelt het hof dat het verzoek van [verzoeker] dient te worden afgewezen. Het volgende is hiertoe redengevend.
4.5
Het gaat [verzoeker] blijkens de door hem gegeven toelichting om het nader onderbouwen van zijn stelling dat het Erasmus MC op oneigenlijke gronden is overgegaan tot het indienen van het ontbindingsverzoek en zijn stelling dat het Erasmus MC onrechtmatig en ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. Daarom is het aan [verzoeker] om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit een en ander blijkt en om duidelijk aan te geven in hoeverre hem bekende bescheiden van Erasmus MC, waarover hij zelf niet beschikt, zijn bewijspositie kunnen versterken.
4.6
[verzoeker] heeft voor zijn stelling dat het Erasmus MC op oneigenlijke gronden is overgegaan tot het indienen van het ontbindingsverzoek verwezen naar beroepsgrond XXIV van het beroepschrift in de hoofdzaak. In de toelichting op die beroepsgrond wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het verweerschrift in eerste aanleg van [verzoeker] in de hoofdzaak en naar hoofdstuk 3 van de spreekaantekeningen van mr. Van Kampen van 25 januari 2023 in de hoofdzaak. Het heeft er volgens [verzoeker] alle schijn van dat het Erasmus MC door twee vrouwen, met wie [verzoeker] een affectieve relatie heeft gehad, is bedreigd met media-aandacht en dat [verzoeker] hiervoor wordt opgeofferd. [verzoeker] sluit ook niet uit dat het Erasmus MC deze vrouwen zwijggeld heeft betaald om niet naar de media te stappen. [verzoeker] ontleent deze vermoedens aan schriftelijke verklaringen van twee (andere) bij naam genoemde vrouwen, die als bijlagen 101 en 102 bij het verweerschrift in eerste aanleg zijn overgelegd. Kort gezegd en voor zover thans van belang houden deze verklaringen in dat één van de vrouwen die een klacht over [verzoeker] hebben ingediend bij de Ombudsman, heeft gezegd dat ze geen terughoudendheid zou voelen om media-aandacht te zoeken indien haar melding niet tot consequenties voor [verzoeker] zou leiden, en dat volgens de Ombudsman sprake is geweest van mediadreiging en dat deze mediadreiging inmiddels is weggenomen.
4.7
Daarnaast wenst [verzoeker] met deze bescheiden zijn standpunt nader te onderbouwen dat het Erasmus MC onrechtmatig en ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. [verzoeker] verwijst in dit verband naar zijn toelichting op grond XXVI van het beroepschrift in de hoofdzaak. Daarin heeft [verzoeker] uiteengezet dat Erasmus MC volgens hem niet als goed werkgever althans onrechtmatig heeft gehandeld door de beslissing van de Ombudsman om een extern onderzoek naar [verzoeker] te gelasten, door het externe onderzoek door […], door het onderzoek door mr. Van Waegeningh, door de beslissing om [verzoeker] vrij te stellen van werkzaamheden, en door de beslissing om een ontbindingsverzoek in te dienen.
4.8
Het hof overweegt op grond van de in deze procedure vaststaande feiten en de door [verzoeker] geformuleerde stellingen dat [verzoeker] zijn vermoeden, dat het Erasmus MC op oneigenlijke gronden is overgegaan tot het indienen van het ontbindingsverzoek, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat één van de vrouwen die een klacht over [verzoeker] hebben ingediend bij de Ombudsman, zou hebben gezegd dat ze geen terughoudendheid zou voelen om media-aandacht te zoeken indien haar melding niet tot consequenties voor [verzoeker] zouden leiden, wat bevestigd zou zijn door de Ombudsman zelf, betekent op zichzelf nog niet dat het ontbindingsverzoek van het Erasmus MC op oneigenlijke gronden is ingediend. Daarvoor zal eerst moeten komen vast te staan dat het ontbindingsverzoek ten onrechte op de aanwezigheid van een redelijke grond (de e-grond) is toegewezen.
4.9
In deze procedure kan in het midden blijven of [verzoeker] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het Erasmus MC onrechtmatig en ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. [verzoeker] heeft namelijk verzuimd om duidelijk aan te geven in hoeverre hem bekende bescheiden van Erasmus MC, waarover hij zelf niet beschikt, zijn bewijspositie kunnen versterken. [verzoeker] heeft volstaan met het geven van een opsomming van veertien categorieën documenten waarvan hij afschrift/inzage verzoekt. Ten aanzien van een aanzienlijk gedeelte van deze categorieën heeft het Erasmus MC onweersproken aangevoerd dat de daarmee bedoelde documenten niet bestaan. Wat betreft de overige categorieën heeft [verzoeker] ook tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende duidelijk gemaakt op welke specifieke documenten het verzoek ziet. Dat [verzoeker] naar zijn zeggen wel in staat zou zijn geweest om de gevraagde documenten op een later moment, namelijk na ontvangst van de beslissing op zijn bezwaar tegen het Woo-besluit, specifieker te duiden, is weliswaar mogelijk maar dit leidt niet tot een ander oordeel. Het komt namelijk voor zijn risico dat hij ervoor gekozen heeft om het onderhavige verzoek in te dienen zonder eerst de beslissing op zijn bezwaar tegen het Woo-besluit af te wachten.
4.1
Het hof komt gezien het vorenstaande tot de conclusie dat [verzoeker] geen rechtmatig belang heeft bij zijn verzoek terwijl ook niet is voldaan aan het vereiste dat het verzoek bepaalde, concreet aangeduide bescheiden betreft.
Conclusie en proceskosten
4.13
De conclusie is dat het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen. Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.

5.Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek af;
  • veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van het Erasmus MC op € 1.774,50 (tarief II, 1,5 punten) aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, M.D. Ruizeveld en M.B. Kerkhof en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023 in aanwezigheid van de griffier.