ECLI:NL:GHDHA:2024:1491

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
BK-23/712
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag bpm met betrekking tot schadeverleden en USA-specificaties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 14.782, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag is gebaseerd op de registratie van een Volkswagen Tiguan SUV, waarvan de datum van eerste toelating 28 februari 2018 is. De belanghebbende heeft een bedrag van € 2.135 aan bpm voldaan, maar stelt dat er een waardevermindering van de auto is door schade en USA-specificaties. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten, wat heeft geleid tot beroep bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de taxateur van de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geen schade in aanmerking had genomen, en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van een waardevermindering door schade. De rechtbank vond dat de taxateur van DRZ als deskundige kon worden beschouwd en dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. De belanghebbende voerde aan dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde was gedaald, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet was aangetoond.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd. Het Hof oordeelde dat de historische nieuwprijs van de auto moest worden vastgesteld op € 80.966, en dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 9.396. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 4.120, en het betaalde griffierecht van € 913 moest worden vergoed. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, evenals de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/712

Uitspraak van 7 augustus 2024

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR 22/2779.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 14.782 (de naheffingsaanslag), bij gelijktijdige beschikking is € 1 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag in stand gelaten.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 365 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 2.135 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Volkswagen Tiguan SUV (de auto). De datum van eerste toelating is 28 februari 2018.
2.2.
In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 18 november 2020 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 42.962 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 18.093 (Eurotaxglass’s). Hierop heeft de taxateur € 14.216 (72% van € 19.744) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto en € 1.809 voor overige waardeverminderende factoren. De handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 2.068.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 30 november 2020 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport van DRZ), verzonden op 2 december 2020. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 55.120 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 24.361 (XRAY). DRZ heeft geen aftrek wegens schade toegepast. In het rapport staat onder meer:
“Onze bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek zijn;
Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
* (Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en de kilometerstand van het voertuig)
Er zijn geen VIN gegevens op te vragen van dit voertuig.
De aangever heeft geen juiste koerslijsten en referenties (worden niet toegepast) gebruikt, het betreft een 2.0 TSI ipv een 1.4 TSI. Tevens word deze Volkswagen Tiguan met 2.0 TSI motor in Nederland geleverd als highline uitvoering en niet als comfortline uitvoering.
Deze Volkswagen Tiguan is af-fabriek met een 137 kW motor afgeleverd. Deze motor is niet in Nederland op de datum 1e toelating leverbaar geweest. Als passend alternatief hebben wij een 132 kW motor gekozen.”
2.4.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 22.254 (Eurotaxglass’s met bijstelling markt- en dealersituatie) en heeft bij de berekening van de verschuldigde bpm rekening gehouden met een extra leeftijdskorting van € 1.431.
2.5.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag in stand gelaten.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
8. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
9. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
Schade
10. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat, naar zij stelt, de auto ten tijde van de aangifte dan wel ten tijde van de registratie meer dan normale gebruiksschade had. Daarin is zij niet geslaagd. Eiseres heeft daarvoor onder meer verwezen naar het taxatierapport. De rechtbank kan uit de bij het taxatierapport gevoegde foto’s evenwel niet afleiden dat er sprake is van schade.
11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat één of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder of DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen. Overigens heeft eiseres ook niet geconcretiseerd welke schade volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen is aangemerkt.
Overige waardeverminderende omstandigheden
12. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat conform het taxatierapport in ieder geval een waardevermindering van 10% in aanmerking moet worden genomen vanwege de USA-specificaties. Volgens eiseres is de auto minder waard dan de referentieauto uit de koerslijst, onder meer doordat in de Verenigde Staten de CO2-uitstoot wordt gemeten door middel van de Scandinavische methode en omdat de radio niet functioneert vanwege het feit dat in de Verenigde Staten de radiofrequenties anders zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met haar enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat en tot welk bedrag er een waardedrukkend effect uitgaat van dergelijke omstandigheden. Het in het taxatierapport vermelde percentage van 10% is verder ook niet gespecificeerd. Dat de radio moet worden aangepast aan de Europese markt is evenmin aan te merken als schade.
Historische nieuwprijs
13. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
14. Voor de auto is geen Nederlandse catalogusprijs door de fabrikant of importeur publiekelijk bekendgemaakt. Desondanks is tussen partijen niet in geschil dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving kan worden gekeken naar de handelsinkoopwaarde op een koerslijst van een wel in Nederland in handel gebrachte auto van hetzelfde merk, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto).
15. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht, staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. Eiseres stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van een CO2-uitstoot van de auto van 233 gr/km. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde Bpm.
16. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld. Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto.[1]
17. Het gelijk wat betreft de historische nieuwprijs is dan ook aan verweerder.
Waardevermindering wegens ex-schade
18. Eiseres stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiseres stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 2.500.
19. Het schadeverleden van een voertuig kan, afhankelijk van de omstandigheden zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van het voertuig, de leeftijd en de kilometerstand, een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van een voertuig hebben. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Een dergelijk schadeverleden zal bij een latere verkoop moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig zal hiermee dan rekening kunnen worden gehouden.
20. Het enkele gegeven dat een auto een schadeverleden heeft, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat sprake is van een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde. Op eiseres rust daarom de bewijslast om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat het schadeverleden van de auto zodanig is dat dit een omstandigheid is waarmee een potentiële koper rekening zal houden.
21. Eiseres heeft gewezen op foto’s bijhorende bij het VIN nummer van de auto. Op die foto’s is weliswaar een flinke schade te zien, maar daarmee heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat die voormalige schade zodanig is dat er een blijvende waardevermindering aan verbonden moet worden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de taxateur van eiseres geen aanleiding heeft gezien om een waardevermindering wegens het schadeverleden in aanmerking te nemen. Eiseres beroept zich voor de omvang van de waardevermindering op de TMV-richtlijn. Wat er ook van deze richtlijn zij, deze vermeldt niets over de aard of de omvang van het schadeverleden van de auto in dit specifieke geval. Overigens heeft eiseres ook niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij het schadeverleden van de auto heeft gemeld aan de koper.
Belastingrente
22. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is (i) of de Inspecteur de juiste waardevermindering in verband met (ex-) schade in aanmerking heeft genomen, (ii) of de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd in verband met USA-specificaties, en (iii) of de historische nieuwprijs juist is vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
  • tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
  • subsidiair tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 80.966, tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 19.754, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 10.236 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 8.101; en
  • meer subsidiair tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 80.966, tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 22.254, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 11.531 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 9.396.
Voort verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waardevermindering in verband met schade en USA-specificaties
5.1.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken.
5.2.
De beoordelaar van DRZ heeft geen schade in aanmerking genomen. De afwijzing voor de door belanghebbende gestelde schade is in het rapport van DRZ per onderdeel toegelicht. Belanghebbende stelt dat DRZ ten onrechte geen schade in aanmerking heeft genomen en verwijst daarbij naar het taxatierapport. Verder verwijst belanghebbende naar het beleid dat in de branche zou zijn ontwikkeld ter onderkenning van “het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade”. De Inspecteur stelt dat het taxatierapport van belanghebbende materiële gebreken heeft. Het lijkt erop dat de auto deels is hersteld voordat het taxatierapport werd opgemaakt. Het taxatierapport geeft dus niet de werkelijke toestand van de auto weer. De taxatie is in 15 minuten verricht, waarbij 95 foto’s zijn genomen die de gestelde schade niet tonen.
5.3.
De Rechtbank heeft op goede gronden beslist dat geen schade in aanmerking hoeft te worden genomen. Het enkele opsommen van gebreken onder opgave van de daaraan verbonden reparatiekosten in een taxatierapport is, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet voldoende om schade aannemelijk te maken. Uit de tot het taxatierapport behorende foto’s blijkt geenszins van de door belanghebbende gestelde (omvangrijke) schade die meer zou inhouden dan normale gebruikssporen en ook de foto’s in het rapport van DRZ tonen een auto zonder schade. Indien toch sprake was van schade, had belanghebbende met herstel moeten wachten tot na de inspectie door DRZ. Belanghebbende heeft voorts, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst in het algemeen, dan wel de Inspecteur in het bijzonder, een beleid voert met betrekking tot de hantering van zogenoemde innameprotocollen.
5.4.
Belanghebbende voert verder aan dat de auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en daarom op bepaalde punten afwijkt van de auto uit de koerslijst. Deze afwijkende USA-specificaties dienen tot een waardevermindering te leiden, aldus belanghebbende. De handelsinkoopwaarde dient in ieder geval te worden verminderd met een bedrag van € 1.809 in verband met de hogere verzekeringspremie als gevolg van de hogere nieuwprijs van de auto ten opzichte van het referentievoertuig. Daarnaast dient € 1.500 in mindering te worden gebracht op de handelsinkoopwaarde in verband met een niet-functionerende radio als gevolg van afwijkende AM/FM frequenties in de Verenigde Staten, aldus belanghebbende.
5.5.
Dat de auto USA-specificaties heeft, betekent op zich niet dat de handelsinkoopwaarde benedenwaarts moet worden bijgesteld. In het taxatierapport is weliswaar geconstateerd dat de auto voor de Amerikaanse markt is gebouwd, maar daaraan worden geen concrete gevolgen verbonden. Uit het taxatierapport is ook niet af te leiden dat de door de taxateur toegepaste waardevermindering van € 1.809 verband houdt met een hogere verzekeringspremie. Op één van de foto’s van DRZ is bovendien te zien dat de radio is ingesteld op een FM-frequentie, zodat niet aannemelijk is geworden dat de radio niet functioneert. Belanghebbende heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat de USA-specificaties moeten leiden tot een waardevermindering van de handelsinkoopwaarde.
5.6.
Het primaire standpunt van belanghebbende faalt.
Waardevermindering in verband met schadeverleden
5.7.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto door schade blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade aan de auto geheel is hersteld. Belanghebbende stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 2.500 en baseert zich daarbij op de TMV-richtlijn.
5.8.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, volgt dat een belastingplichtige die stelt dat een schadeverleden een waardeverminderende invloed heeft op het voertuig, dit dient aan te tonen door middel van een deskundigenonderzoek. De verwijzing naar de TMV-richtlijn en een berekening op grond daarvan is onvoldoende als bewijs voor een waardevermindering in verband met het schadeverleden, omdat hiermee niet concreet is onderbouwd hoe het schadeverleden van de auto in dit specifieke geval de waarde negatief beïnvloedt.
Historische nieuwprijs
5.9.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, volgt dat de catalogusprijs wordt vermeerderd met het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Hierover bestaat tussen partijen geen verschil van mening meer. Wat partijen wel verdeeld houdt, is op welk bedrag de netto catalogusprijs van de auto dient te worden bepaald.
5.10.
Artikel 9, lid 5, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 bepaalt dat onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto’s en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald. Tussen partijen is niet in geschil dat van de auto geen netto catalogusprijs bekend is. Deze dient dus door vergelijking te worden bepaald.
5.11.
Belanghebbende is voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in haar subsidiaire en meer subsidiaire standpunt uitgegaan van hetzelfde referentievoertuig als de Inspecteur. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de auto op dezelfde wijze afschrijft als dit referentievoertuig. Dit betekent dat de netto catalogusprijs moet worden aangepast. Naast het verschil in uitstoot heeft de auto meer vermogen dan het referentievoertuig en dit heeft gevolgen voor de netto catalogusprijs, aldus de Inspecteur. Belanghebbende bestrijdt dit. Het gebruikte referentievoertuig is het meest geschikt en als de catalogusprijs door vergelijking moet worden bepaald, is dit voertuig goed vergelijkbaar.
5.12.
Het Hof kan het standpunt van de Inspecteur niet volgen. Als het grotere vermogen van de auto (137 kWh versus 132 kWh voor het referentievoertuig) al gevolgen heeft voor de netto catalogusprijs, betekent dit dat de netto catalogusprijs eerder naar boven dient te worden aangepast dan naar beneden. Als er al een prijsverschil is, is een auto met meer vermogen logischerwijs duurder dan een auto met minder vermogen. Dit is in het nadeel van de Inspecteur, omdat de historische nieuwprijs – en dus de afschrijving – dan hoger wordt. Geen van beide partijen heeft onderbouwd welk effect, laat staan hoe groot dit is, het grotere vermogen heeft op de netto catalogusprijs van de auto. Ervan uitgaande dat het gebruikte referentievoertuig inderdaad het best vergelijkbare voertuig is dat in Nederland rondrijdt, ziet het Hof ook geen aanknopingspunt om de netto catalogusprijs van de auto op een andere manier vast te stellen. Evenmin volgt het Hof de conclusie van de Inspecteur dat bij gebreke van een netto catalogusprijs dan de tabel maar moet worden toegepast. Het Hof zal de berekening van de historische nieuwprijs van belanghebbende daarom volgen.
5.13.
Het voorgaande betekent dat de historische nieuwprijs dient te worden vastgesteld op € 80.966 (netto catalogusprijs van € 30.225 + omzetbelasting van € 6.347 + (historische) bruto bpm van € 44.394).
Conclusie naheffingsaanslag
5.14.
Gelet op het voorgaande dient de naheffingsaanslag te worden verminderd conform het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende.
Belastingrente
5.15.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de beschikking belastingrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
Slotsom
5.16.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor bezwaar, beroep en hoger beroep berekend op € 4.120 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, waarde per punt € 310; 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 875, wegingsfactor 1).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor beroep en hoger beroep van in totaal € 913 (€ 365 + € 548) te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 9.396;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.120; en
- gelast de Inspecteur belanghebbende het betaalde griffierecht van € 913 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, A. van Dongen en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 7 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.