ECLI:NL:GHARL:2023:4100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
21/01511 en 21/01512
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en belastingrente met betrekking tot een gebruikte personenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende had een gebruikte Renault Clio gekocht in Duitsland en deed aangifte voor de BPM. De inspecteur van de Belastingdienst legde een naheffingsaanslag op van € 3.081, na een taxatie die de waarde van de auto in onbeschadigde staat vaststelde op € 11.562. De rechtbank Gelderland heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.595, maar zowel de belanghebbende als de inspecteur gingen in hoger beroep. De belanghebbende betoogde dat de historische nieuwprijs van de auto € 23.688 moest zijn en dat er rekening gehouden moest worden met extra leeftijdskorting. De inspecteur stelde dat de naheffingsaanslag terecht was en dat de rechtbank ten onrechte rekening had gehouden met een waardevermindering vanwege schadeverleden.

Tijdens de zitting in hoger beroep werd de zaak gezamenlijk behandeld met andere zaken. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht was uitgegaan van de historische nieuwprijs van € 20.490 en dat de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 10.423 was. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden vastgesteld op € 2.762, rekening houdend met de extra leeftijdskorting. De rechtbank had ten onrechte geen rekening gehouden met deze korting. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.762. Tevens werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 3.940 en werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00511 en 21/01512
uitspraakdatum: 16 mei 2023.
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , h.o.d.n. [naam1]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
en van
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 31 augustus 2021, nummer AWB 20/3537 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 3.081. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 21 aan belastingrente berekend.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
1.3
Het tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.595 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft met dagtekening 4 oktober 2021, door het Hof ontvangen op 6 oktober 2021, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft met dagtekening 1 oktober 2021, door het Hof ontvangen op 7 oktober 2021, tegen de uitspraak van de Rechtbank eveneens hoger beroep ingesteld. Belanghebbende en de Inspecteur hebben ieder een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam2] namens belanghebbende, en namens de Inspecteur [naam3] en [naam4] . De onderhavige zaak is met instemming van partijen gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers 21/00536, 21/00537, 21/01503, 21/01513 en 21/01514.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 8 mei 2019 in Duitsland een gebruikte personenauto gekocht van het merk Renault, type Clio Estate 1.2 Limited, (hierna: de auto) voor een bedrag van € 5.550. De verkoopnota vermeldt een kilometerstand van de auto van 18.354. De aankoopnota vermeldt onder meer:
“Wir lieferten Ihnen nachstehend beschriebenes
Unfallfahrzeug, nach Umfangreicher Besichtigung, unter Ausschlu jeglicher Gewährleistung und ohne Garantie.”
2.2
De auto is op 12 april 2018 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
2.3
Belanghebbende heeft de auto op 8 juli 2019 laten inspecteren en taxeren door [naam5] , register-taxateur, werkzaam bij [naam6] .
2.4
Op 15 juli 2019 is de auto door de RDW goedgekeurd.
2.5
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 23 juli 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Belanghebbende heeft daarbij op de voet van artikel 10, achtste lid, Wet BPM jo. artikel 8, vierde lid, aanhef en onderdeel b, Uitvoeringsregeling BPM gebruik gemaakt van een door [naam5] op 19 juli 2019, op basis van de inspectie op 8 juli 2019, opgesteld taxatierapport.
2.6
In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 500. Deze handelsinkoopwaarde is vastgesteld door op de waarde van de auto in onbeschadigde staat volgens koerslijst Autotelex Pro (hierna: de koerslijst) van € 12.000 een (afgerond) bedrag van € 11.500 (€ 11.801 -/- € 250 voor normale gebruiksschade) aan schade in mindering te brengen. De historische bruto BPM bedraagt € 6.108. De vermindering van de BPM is in het taxatierapport berekend door op de historische nieuwprijs bij verkoop van € 19.895 de huidige inkoopwaarde in Nederland van € 500 in mindering te brengen, zodat een werkelijke waardevermindering van € 19.395 ontstaat, ofwel een afschrijving van 97,49 %.
2.7
In de aangifte en in het taxatierapport is uitgegaan van een CO2 uitstoot van de auto van 127 gr/km.
2.8
Het taxatierapport vermeldt over de schade van het voertuig en de door de taxateur in aanmerking genomen inkoopwaarden onder meer:
“Op het moment van opname is er sprake van een voertuig met meer dan normale gebruiksporen c.q. gebruikschade. Herstelkosten zijn berekent middels de bijgevoegde Silverdat schadecalculatie en beeldmateriaal. Door ons is geen onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de geconstateerde schade en of de afwezigheid van gedemonteerde onderdelen.
(…)
INKOOPWAARDE 500,00 in huidige staat door handelaren in NL
INKOOPWAARDE 12.000,00 na schadeherstel door handelaren in NL (zie toelichting)
(…)
TOELICHTING: de handelsinkoopwaarde van het getaxeerde voertuig is gebaseerd op de waarde van de bijgevoegde in de handel gebruikelijke koerslijst. De bijgevoegde koerslijst vertegenwoordigd een reële handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
(…)
Bijlage verklaring waardeverminderende factoren betreffende een import-motorvoertuig
1e (...)
2e
Een ernstig schadeverleden ook al is deze professioneel gerepareerd zal een waardevermindering teweeg brengen van min. 30% op de in de handel gebruikte koerswaardes.
3e (…)”
2.9
Belanghebbende heeft op 23 juli 2019 een bedrag van € 153 BPM (€ 6.108 x 0,0251) op aangifte voldaan.
2.1
In een e-mail van 24 juli 2019 heeft Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) belanghebbende uitgenodigd om de auto op 26 juli 2019 om 11:00 uur in Soesterberg te tonen aan een medewerker van DRZ.
2.11
De schade aan de auto is hersteld vóór de hertaxatie door DRZ.
2.12
Op 29 juli 2019 heeft DRZ ter zake van de hertaxatie een rapport Onderzoek waardebepaling opgemaakt. Het rapport vermeldt onder meer:
“De CO2 opgave in Autotelex Pro wijkt af van de CO2 opgave van het aangegeven voertuig.
Deze Renault Clio Estate is af-fabriek met een 1.2 l motor met 54 kw afgeleverd. Deze motor is niet in Nederland op de datum 1e toelating leverbaar geweest. Als passend alternatief hebben wij een 0.9 Tce motor met 66 kw gekozen.
Het voertuig is volledig hersteld.
Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)”
2.13
De auto is op 21 oktober 2019 geregistreerd in het kentekenregister.
2.14
Naar aanleiding van het rapport van DRZ heeft de Inspecteur, met dagtekening 27 maart 2020, € 3.081 nageheven. De historische nieuwprijs heeft de Inspecteur vastgesteld op € 20.490. Voor de waarde in onbeschadigde staat is de Inspecteur uitgegaan van een op de koerslijst ’Xray (marge) gebaseerde handelsinkoopwaarde van de auto van € 11.562. De waardevermindering als gevolg van schade heeft de Inspecteur bepaald op nihil. Verder is de Inspecteur bij zijn berekeningen evenals belanghebbende uitgegaan van een historisch bruto BPM-bedrag van € 6.108 en heeft hij rekening gehouden met aftrek vanwege extra leeftijdskorting van € 212.
2.15
De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld, dat de Inspecteur terecht is uitgegaan van een historische nieuwprijs van de auto van € 20.490, dat – zoals partijen ter zitting van de Rechtbank nader hebben verklaard – de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat op basis van koerslijst Eurotax XchangeNet met bijstellingen voor de markt- en dealersituatie nader dient te worden vastgesteld op € 10.423 en dat gelet op de waarde van de auto en de omvang van de schade welke de auto heeft geleden een aftrek van € 1.250 wegens schadeverleden van de auto aannemelijk en niet onredelijk is. Op deze gronden heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.595.
2.16
Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1
In hoger beroep is tussen partijen de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil.
3.2
Belanghebbende stelt primair dat de historische nieuwprijs van de auto dient te worden vastgesteld op € 23.688 en dat de Rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de voor de auto toepasselijke aftrek in verband met extra leeftijdskorting. Bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding is de Rechtbank uitgegaan van een te lage waarde per punt. Belanghebbende verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
3.3
De Inspecteur stelt dat de naheffingsaanslag terecht is gebaseerd op de koerslijst Eurotaxglass’s doch dat de Rechtbank daarbij ten onrechte rekening heeft gehouden met een waardevermindering van de auto wegens schadeverleden.
3.4
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de inkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 10.423 bedraagt en de historische bruto BPM € 6.108.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en primair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.066. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2.413. De Inspecteur concludeert, zo begrijpt het Hof de Inspecteur, primair tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.762. Belanghebbende komt meer subsidiair tot hetzelfde na te heffen bedrag.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM bij die personenauto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet BPM, wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige. Die bewijsregel geldt ook indien de belasting wordt geheven door middel van een naheffingsaanslag.
Nieuwprijs van de auto
4.2
Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over het antwoord op de vraag van welke historische nieuwprijs van de auto dient te worden uitgegaan bij het berekenen van de vermindering. Zoals in het rapport van DRZ is aangegeven (2.12) is de auto af-fabriek met een 1.2L motor met 54 kw afgeleverd. De CO2 uitstoot van die motor bedraagt 127 gr/km. Dit leidt tot een bruto BPM bedrag van € 6.108. Deze motor is echter in Nederland niet op de datum eerste toelating leverbaar geweest en dus ook niet als zodanig in de koerslijst terug te vinden. Als passend alternatief heeft DRZ daarom een referentieauto met een 0.9 Tce motor met 66 kw gekozen. De CO2 uitstoot van deze laatste motor bedraagt 104 gr/km. Dit leidt voor het referentievoertuig tot een bruto BPM bedrag van € 2.911.
4.3
Belanghebbende en de Inspecteur stellen dat voor de berekening van de vermindering de historische nieuwprijs van de auto dient te worden vastgesteld op:
Belanghebbende Inspecteur
Netto catalogusprijs € 14.529 € 14.529
BTW € 3.050 € 3.050
BPM
€ 6.108 € 2.911
Historische nieuwprijs € 23.687 € 20.490
4.4
In zijn arrest van 20 mei 2022, nr. 19/04563, ECLI:NL:HR:2022:640, overwoog de Hoge Raad onder meer als volgt:
“3.2.3 De vermindering als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet, die in het tweede lid van dit artikel wordt omschreven als (procentuele) afschrijving, heeft tot doel om bij de heffing van bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. De in aanmerking te nemen vermindering is gebaseerd op het uitgangspunt dat de verschuldigde bpm niet meer mag bedragen dan de bpm die nog rust op een identieke of gelijksoortige gebruikte personenauto die in Nederland in nieuwstaat is geregistreerd (de referentieauto). Voor de berekening van de waardedaling van de referentieauto moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden uitgegaan van enerzijds de catalogusprijs inclusief bpm waarvoor de referentieauto in nieuwe staat is aangekocht en anderzijds de prijs waarvoor die auto wordt verkocht in dezelfde gebruikte staat als de ingevoerde personenauto.”
4.5
Naar het oordeel van het Hof, volgt uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad dat de vermindering van de BPM wordt berekend aan de hand van de voor de referentieauto van toepassing zijnde gegevens zoals de catalogusprijs inclusief BPM en de verkoopwaarde van de referentieauto en deze vervolgens toe te passen op het te registreren gebruikte voertuig. Voor de stelling van belanghebbende dat bij de berekening van de vermindering het BPM-gegeven van de referentieauto dient te worden vervangen door het eigen BPM-gegeven van de auto, ziet het Hof geen ruimte. Vaststaat dat de voor de referentieauto geldende nieuwprijs € 20.490 bedraagt, zodat het gelijk op dit punt aan de Inspecteur is.
Waardevermindering vanwege schadeverleden van de auto
4.6
Tussen partijen is verder in geschil of bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto rekening gehouden dient te worden met een aftrek in verband met het schadeverleden van de auto (“ex-schade auto”). De bewijslast voor de ex-schade waardevermindering rust op belanghebbende.
4.7
Het Hof stelt vast dat sprake is van een auto welke in beschadigde staat is aangekocht. De schade was ten tijde van de hertaxatie door DRZ op 26 juli 2019 reeds hersteld. Ook was de auto voordien op 15 juli 2019 door de RDW goedgekeurd.
4.8
Belanghebbende stelt dat een aftrek vanwege het zijn van ex-schade auto aan de orde is en stelt deze aftrek primair op € 1.250 op basis van de zogenoemde TMV-Richtlijn en subsidiair op € 700 op basis van de zogenoemde NIVRE-Richtlijn.
4.9
De waarde van de auto wordt volgens belanghebbende door het zijn van “ex-schade auto” aanzienlijk negatief beïnvloed doordat een ernstig schadeverleden van een auto aan potentiële kopers moet worden gemeld. Steun voor deze opvatting vindt belanghebbende in artikel 3.3 van Bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling Wet BPM. Daar staat dat rekening moet worden gehouden met een schadeverleden. Belanghebbende verwijst verder naar door hem overgelegde stukken waaruit naar zijn mening blijkt dat een ernstig schadeverleden een blijvende waardecorrectie rechtvaardigt en de door de federatie TMV en de NIVRE daarvoor gehanteerde tabellen en formules. De Inspecteur heeft deze stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist. De taxateur van DRZ heeft aan het schadeverleden geen specifieke waarde toegekend. De door belanghebbende overgelegde tabellen en formules van de federatie TMV en het NIVRE zijn onvoldoende om de stelling van belanghebbende aannemelijk te achten.
4.1
Naar het oordeel van het Hof, kan het schadeverleden van een voertuig, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van het voertuig, de leeftijd en de kilometerstand, een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van een voertuig hebben. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat een dergelijk schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig door een handelaar van een particulier zal hiermee dan ook eventueel rekening worden gehouden.
4.11
Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting geen nadere toelichting kunnen geven op de oorzaak van de schade van de auto.
4.12
Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte voor het vaststellen van de vermindering (afschrijving), bedoeld in artikel 10, tweede lid, Wet BPM gebruik gemaakt van een taxatierapport (artikel 10, achtste lid, Wet BPM). Het Hof stelt vast dat de taxateur ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde zonder schade verkoopgegevens van vijf referentievoertuigen in het taxatierapport heeft opgenomen. Daarnaast heeft hij voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade de koerslijst van Autotelex Pro toegepast. Op de gevonden handelsinkoopwaarde voor de auto in onbeschadigde staat (€ 12.000) is vervolgens een bedrag van € 11.500 in mindering gebracht. In het betreffende taxatierapport is de eventuele invloed van het schadeverleden op de inkoopwaarde van de auto niet nader gespecificeerd. In het rapport is slechts een algemene vermelding opgenomen dat een ernstig schadeverleden, ook al is deze professioneel gerepareerd, een waardevermindering teweeg zal brengen van minimaal 30% op de in de handel gebruikte koerswaardes. Of voor de onderhavige auto sprake is van een dergelijk ernstig schadeverleden blijkt niet uit het rapport van de taxateur. Door de taxateur is geen onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de geconstateerde schade. Evenmin is door de taxateur voor dat geval een percentage van de vermindering van de waarde van de auto vastgesteld. Indien sprake zou zijn van een ernstig schadeverleden zoals bedoeld in het taxatierapport van belanghebbende, dan zou ingevolge dat rapport een waardedaling van minimaal 30% van € 12.000, ofwel minimaal € 3.600 in aanmerking dienen te worden genomen. Verwacht mag worden dat de taxateur van belanghebbende zulks wel expliciet in zijn taxatierapport zou hebben vermeld.
4.13
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende zonder nadere of aanvullende verklaring van de taxateur – die hier evenwel ontbreekt - met betrekking tot de waardedaling van de onderhavige auto in verband met de specifiek voor deze auto opgetreden schade, zulks beoordeeld naar de aard en omvang van de schade in relatie tot onder meer het prijssegment van de auto, de leeftijd van de auto en de kilometerstand, niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto ten onrechte geen rekening zou zijn gehouden met het zijn van “ex-schade” auto.
4.14
Belanghebbende wijst nog op de schadeberekening in de TMV tabel. De door belanghebbende ingebrachte TMV Schade waardecorrectietabel vermeldt voor zover hier van belang:
“Bruto Schadebedrag € Consumentenprijs < € 20.000 (…)
(…)
10.001 – 20.000 1.250
(…)”
Het Hof acht toepassing van deze tabel in het licht van hetgeen is overwogen in onderdeel 4.10 hiervoor, te algemeen om daarmee de gestelde waardevermindering aannemelijk te maken.
4.15
Belanghebbende heeft in hoger beroep tevens een berekening overgelegd van de waardevermindering ex-schade op basis van de “Richtlijnen Waardevermindering Personenauto’s en Motorvoertuigen” van de stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (hierna: “de NIVRE Richtlijnen”). Die waardevermindering is berekend aan de hand van een formule waarbij, rekening houdend met een aantal variabelen, zoals consumentenprijs van de auto, handelsinkoopwaarde, verstreken gebruiksduur, kilometerstand en arbeids- en spuitkosten van schadeherstel, de waardevermindering van een auto als gevolg van het zijn van “ex-schade” auto in een voorkomend geval zou kunnen worden benaderd. Toepassing van de formule in de NIVRE Richtlijnen is evenmin voldoende om de subsidiair door belanghebbende verdedigde waardevermindering aannemelijk te maken. Ook daarbij is geen sprake van een eigen taxatie door de taxateur en wordt geen rekening gehouden met de aard van de schade. Opmerkelijk is voorts dat uit toepassing van de tabel van de federatie TMV een waardecorrectie voor het ex-schadeverleden van € 1.250 voortvloeit, terwijl toepassing van de NIVRE Richtlijnen leidt tot een waardevermindering uit hoofde van het schadeverleden van ‘slechts’ € 694.
4.16
Het Hof acht niet aannemelijk gemaakt dat bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde van de auto rekening houden dient te worden met aftrek van enig bedrag vanwege het schadeverleden van auto.
4.17
Niet in geschil is dat de Rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met aftrek vanwege extra leeftijdskorting voor de auto. Op grond van de hiervoor vastgestelde gegevens (nieuwprijs € 20.490, handelsinkoopwaarde € 10.423, bruto BPM € 6.108, datum aangifte 23 juli 2019 en datum registratie 21 oktober 2019) is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag voor dat geval dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 2.762.
Vaststelling vergoeding proceskosten door de Rechtbank
4.18
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende erop gewezen dat de Rechtbank in haar uitspraak, waarvan hoger beroep, bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding is uitgegaan van een te lage waarde per punt. Hij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
4.19
Bij Ministeriële regeling van 12 december 2022, nr. 4343031 (Stcrt. nr. 34448) heeft de Minister voor Rechtsbescherming de bedragen vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) gewijzigd. Op grond van het aangepaste Bpb en gelet op artikel III van de hiervoor bedoelde Ministeriële regeling en de daarop gegeven toelichting dient het Hof de proceskostenvergoeding in het onderhavige geval vast te stellen op basis van de voor 2023 geldende tarieven. Daarbij wordt in het aangepaste Bpb – evenals in het vanaf 1 juli 2021 en voor het jaar 2022 geldende Bpb – onderscheid gemaakt naar gelang sprake is van – kort gezegd – BPM/WOZ-procedures enerzijds en overige procedures anderzijds. De Hoge Raad heeft in zijn in 4.18 vermelde arrest, geoordeeld dat dat onderscheid in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet, omdat geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte verschil in behandeling. Zulks heeft naar het oordeel van het Hof ook te gelden voor het in de per 1 januari 2023 van kracht zijnde Bpb gemaakte onderscheid.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en is het hoger beroep van belanghebbende alleen voor wat betreft de vaststelling van de proceskostenvergoeding gegrond en ongegrond voor het overige.

5.Proceskosten

5.1
Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur.
5.2
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 592 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten voor het bezwaarschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 296), € 1.674 voor de kosten in beroep bij de Rechtbank (2 punten voor het beroepschrift en bijwonen van de zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 837) en € 1.674 voor de kosten in hoger beroep (2 punten voor het hogerberoepschrift en bijwonen van de zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 837), ofwel in totaal op € 3.940.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart de hoger beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de naheffingsaanslag BPM tot € 2.762;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.940 en
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 178 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 270 voor het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (M.G.J.M. van Kempen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 17 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.