ECLI:NL:GHARL:2023:3442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
21/01570
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een B.V., tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd van € 3.198 naar € 2.073 en een proceskostenvergoeding van € 1.598 toegekend. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de hoogte van de naheffingsaanslag en de proceskostenvergoeding ter discussie staan. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting vond plaats op 15 maart 2023.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft een bedrag van € 4.625 aan BPM voldaan voor de registratie van een gebruikte Mercedes Benz Vito. De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd, uitgaande van een hogere BPM dan door belanghebbende was aangegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat moet worden vastgesteld op basis van de koerslijst Eurotax, en dat de waardevermindering als gevolg van schade niet hoger kan zijn dan door de Inspecteur is vastgesteld. Belanghebbende betwist deze waardering en stelt dat er een hogere historische nieuwprijs en waardevermindering moet worden aangenomen.

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een extra leeftijdskorting, die de rechtbank ten onrechte niet heeft toegepast. Het Hof heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.932 en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.939. De Inspecteur is veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 april 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01570
uitspraakdatum: 25 april 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 september 2021, nummer AWB 20/3543, in het geding tussen de belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 3.198.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 19 juni 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.073. Daarbij heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.598 en de Inspecteur gelast het bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 178 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Namens belanghebbende is verschenen en gehoord [naam1] , en namens de Inspecteur [naam2] en [naam3] . De onderhavige zaak is met instemming van partijen gezamenlijk behandeld met de zaken met de nummers 21/01494 en 21/01495, 21/01583, 21/01614, 21/01647 en 22/00105. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een bedrag van € 4.625 aan BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een uit een andere lidstaat overgebrachte gebruikte Mercedes Benz Vito Tourer 114 Bluetec Pro Lang (hierna: de auto). De auto is op 8 juni 2016 voor het eerst toegelaten tot het verkeer op de weg. De aangifte is op 7 oktober 2019 door de Inspecteur ontvangen.
2.2.
Belanghebbende is bij de berekening van het verschuldigde bedrag aan BPM uitgegaan van het volgens het tarief van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) verschuldigde bedrag aan BPM, zoals dat in 2016 wettelijk was vastgelegd. Daarop heeft hij - vanwege de gebruikte staat van de auto - een vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM in aanmerking genomen. Die vermindering heeft hij gebaseerd op de afschrijving zoals die volgde uit een bij de aangifte gevoegd taxatierapport van 19 september 2019 (hierna: het taxatierapport), opgesteld door taxateur [naam4] van [naam5] (hierna: de taxateur).
2.3.
Het taxatierapport vermeldt een historische bruto BPM van € 22.377, een historische nieuwprijs van € 58.538, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 25.000 en een waardevermindering als gevolg van schade van € 12.900, wat resulteert in een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 12.100. De taxateur heeft de bruto schade gecalculeerd op € 13.479,70.
2.4.
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ laten doen door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Belanghebbende heeft de auto op verzoek getoond. In het op 17 oktober 2019 gedagtekende rapport (hierna: het DRZ-rapport) is als laagste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat een waarde van € 25.669 vermeld. Het betreft de waarde volgens de koerslijst AutotelexPro (marge). Het DRZ-rapport vermeldt verder een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 25.885, volgens de koerslijst Eurotax (zonder rekening te houden met een bijstelling markt- en/of dealersituatie). DRZ heeft € 3.384 aan schade gecalculeerd en een waardevermindering als gevolg hiervan in aanmerking genomen van € 2.810. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is aldus bepaald op € 22.859. Het DRZ-rapport vermeldt een historische nieuwprijs van € 63.998, overeenkomstig de koerslijst AutotelexPro (marge) die gebruikt is voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
2.5.
De auto is op 23 oktober 2019 te naam gesteld.
2.6.
Naar aanleiding van de bevindingen van DRZ heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd, uitgaande van een historische bruto BPM van € 22.377 en - overeenkomstig het DRZ-rapport - een historische nieuwprijs van € 63.998 en een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 22.859. Na aftrek van een ‘extra leeftijdskorting’ van € 167, is volgens de Inspecteur € 7.823 aan BPM verschuldigd ter zake van de registratie, terwijl belanghebbende € 4.625 op aangifte heeft voldaan. Voor het verschil van € 3.198 is een naheffingsaanslag opgelegd.
2.7.
Het bezwaar hiertegen is afgewezen, waarna belanghebbende in beroep is gekomen bij de Rechtbank. In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de Inspecteur aangegeven dat tegemoet kan worden gekomen aan het standpunt van belanghebbende dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat moet worden vastgesteld op de waarde die volgt uit de koerslijst Eurotax inclusief bijstelling markt- en/of dealersituatie (‑/- 15%) van € 22.262. De Rechtbank heeft zich hierbij aangesloten en geoordeeld dat dan ook voor de historische nieuwprijs van die koerslijst moet worden uitgegaan (€ 64.978). Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat een grotere waardevermindering als gevolg van schade in aanmerking moet worden genomen dan DRZ heeft gedaan, zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat (€ 22.262 -/- € 2.810 =) € 19.452 bedraagt (overeenkomstig de berekening van de Inspecteur). Op basis hiervan heeft de Rechtbank de verschuldigde BPM als volgt berekend:
Historische nieuwprijs
€ 64.978
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd excl. opties)
€ 24.149
Bijstelling markt- en dealersituatie Eurotaxglass’s (-/- 15%)
-/- € 3.623
Opties
€ 1.736
€ 22.262
Waardevermindering wegens schade (83% van € 3.384)
-/- € 2.810
= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)
19.452
(percentage van de historische nieuwprijs)
(29,94%)
Historische BPM (CO2-uitstoot 174 gr/km)
€ 22.377
Afschrijving (100-/-29,94 =) 70,06%
-/- 15.679
= Verschuldigde BPM
6.698
Door belanghebbende is betaald op aangifte
-/- 4.625
Naheffingsaanslag
€ 2.073

3.Geschil

3.1.
In geschil is de naheffingsaanslag na vermindering door de Rechtbank. Verder is de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding in geding.
3.2.
Belanghebbende betoogt – kort en zakelijk weergegeven – dat moet worden uitgegaan van een hogere historische nieuwprijs (€ 67.252), dat een hogere waardevermindering als gevolg van schade in aanmerking moet worden genomen (cf. het taxatierapport), dat aanspraak kan worden gemaakt op een ‘extra leeftijdskorting’ en dat de proceskostenvergoeding ten onrechte is berekend naar een ‘waarde per punt’ van € 534.
3.3.
De Inspecteur stelt daartegenover dat van de juiste historische nieuwprijs is uitgegaan (volgens de koerslijst Eurotax) en dat geen aanleiding bestaat voor een hogere waardevermindering wegens schade. Volgens de Inspecteur is de Rechtbank inderdaad vergeten de ‘extra leeftijdskorting’ toe te passen maar had dit eenvoudig - buiten het hoger beroep om - kunnen worden hersteld. Bij het toekennen van een eventuele proceskostenvergoeding in hoger beroep moet volgens hem daarmee rekening worden gehouden. Voor het geval aanleiding zou bestaan voor een (verdere) vermindering van de naheffingsaanslag, beroept de Inspecteur zich op interne compensatie.

4.Beoordeling van het geschil

Extra leeftijdskorting
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op een ‘extra leeftijdskorting’ en dat de Rechtbank deze ten onrechte niet heeft toegepast. Het Hof zal partijen hierin volgen door de ‘extra leeftijdskorting’ alsnog toe te passen en verwijst hiervoor naar de berekening in overweging 4.8.
Historische nieuwprijs
4.2.
De vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM, die in het tweede lid van dit artikel wordt omschreven als (procentuele) afschrijving, heeft tot doel om bij de heffing van bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. De in aanmerking te nemen vermindering is gebaseerd op het uitgangspunt dat de verschuldigde bpm niet meer mag bedragen dan de BPM die nog rust op een identieke of gelijksoortige gebruikte personenauto die in Nederland in nieuwstaat is geregistreerd (de referentieauto). Voor de berekening van de waardedaling van de referentieauto moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden uitgegaan van enerzijds de catalogusprijs inclusief bpm waarvoor de referentieauto in nieuwe staat is aangekocht en anderzijds de prijs waarvoor die auto wordt verkocht in dezelfde gebruikte staat als de ingevoerde personenauto (HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.3).
4.3.
Om het juiste afschrijvingspercentage te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto (zie HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet het daarbij gaan om de catalogusprijs inclusief BPM (en dus de historische nieuwprijs) van die referentieauto (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 24 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:665). Het andersluidende betoog van belanghebbende, dat - ter bepaling van de historische nieuwprijs - moet worden uitgegaan van de historische bruto BPM van de auto zelf (€ 22.377), wordt verworpen. Niet in geschil is dat de historische nieuwprijs van de referentieauto volgens de koerslijst Eurotax € 64.978 bedraagt.
4.4.
Het Hof volgt evenmin het betoog van belanghebbende dat, door de procentuele afschrijving te bepalen aan de hand van een gelijksoortige referentieauto die wel voorkomt op een koerslijst, BPM wordt geheven over meer dan de werkelijke waarde van de auto. Dat betoog is gestoeld op de aanname dat de handelsinkoopwaarden van de auto en de referentieauto (met een lagere CO2-uitstoot) aan elkaar gelijk zijn, terwijl de historische nieuwprijs van de auto hoger zal zijn door een hogere historische bruto BPM. Belanghebbende verwijst hiervoor naar een verklaring van koerslijstproviders tijdens een vergadering van het Platform Koerslijst van 3 april 2019, dat een handmatige wijziging van de CO2-uitstoot (waardoor de historische nieuwprijs wordt verhoogd) niet automatisch leidt tot een aanpassing van de handelsinkoopwaarde (van de auto) en dat de in een koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde (van de referentieauto) daarvoor in beginsel kan worden gebruikt. De auto (met een CO2-uitstoot van 174 gr/km) komt echter niet voor op een gangbare koerslijst. Van de auto zijn geen historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde op de Nederlandse markt bekend. Daarom wordt voor de bepaling van de procentuele afschrijving aangesloten bij de historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde van de referentieauto (met een lagere CO2-uitstoot) die wel op een koerslijst voorkomt. Aldus wordt de werkelijke waarde van de auto benaderd. Dat die waarde in werkelijkheid lager ligt (c.q. uitgegaan moet worden van een hogere waardedaling), heeft belanghebbende overigens niet aannemelijk gemaakt. De verklaring van de koerslijstproviders is daarvoor te algemeen van aard en laat ruimte voor afwijkingen.
Waardevermindering in verband met schade
4.5.
Belanghebbende op wie - tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur - de bewijslast rust, is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat moet worden uitgegaan van een hogere waardevermindering als gevolg van schade, dan reeds in aanmerking is genomen. In het licht van het DRZ-rapport en het daarin opgenomen fotomateriaal, volstaat een enkele verwijzing naar het taxatierapport niet. Hetgeen belanghebbende heeft gesteld over (de totstandkoming van) het DRZ-rapport, doet hier niet aan af. Belanghebbende heeft niet inzichtelijk gemaakt met welke schadecomponent onvoldoende rekening zou zijn gehouden.
Interne compensatie
4.6.
Volgens de Inspecteur bestaat bij nader inzien geen reden voor een bijstelling markt- en/of dealersituatie van 15% op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat die volgt uit de koerslijst Eurotax. In zoverre beroept hij zich op interne compensatie tot het bedrag van de ‘extra leeftijdskorting’.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof slaagt dat beroep niet, omdat de Inspecteur zich in het verweerschrift in eerste aanleg aan die bijstelling markt- en/of dealersituatie van 15% en de daaruit volgende handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 22.262 heeft gecommitteerd.
Berekening
4.8.
Gelet op het voorgaande berekent het Hof de ter zake van de registratie van de auto
verschuldigde BPM als volgt:
Historische nieuwprijs
€ 64.978
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
€ 22.262
Waardevermindering als gevolg van schade
-/- € 2.810
Handelsinkoopwaarde in beschadigde staat
(percentage van de historische nieuwprijs)
€ 19.452
(29,94%)
Historische bruto BPM
€ 22.377
Afschrijving (100-/-29,94 =) 70,06%
-/- € 15.679
€ 6.698
Extra leeftijdskorting *
-/- € 141
Verschuldigde BPM
€ 6.557
Op aangifte voldaan
-/- € 4.625
Naheffingsaanslag
€ 1.932
* De extra leeftijdskorting is als volgt berekend. Ten tijde van de aangifte (7 oktober 2019) was de auto 3 jaar en 4 maanden oud. De tabelafschrijving was op dat moment 60,330%. Dit betekent dat de herrekende BPM kan worden vastgesteld op € 6.698 : (1 -/- 0,60330) = € 16.884. Op het moment van de tenaamstelling (23 oktober 2019) was de auto 3 jaar en 5 maanden oud. De tabelafschrijving bedroeg op dat moment 61,163%. Dit betekent dat de verschuldigde BPM met inachtneming van het opgetreden tijdsverloop sinds het moment van aangifte, op het moment van registratie nog (1 -/- 0,61163) x € 16.884 = € 6.557 bedraagt. De aanvullende vermindering bedraagt derhalve (€ 6.698 -/- € 6.557 =) € 141.
Proceskostenvergoeding
4.9.
Belanghebbende klaagt terecht over de berekening van de voor vergoeding in aanmerking kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep, aangezien de Rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de in punt 1 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen ‘waarde per punt’ (€ 534) zoals die met ingang van 1 juli 2021 geldt voor procedures die besluiten betreffen die zijn genomen op grond van hoofdstuk III van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorijwielen 1992 (zie HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752). Het Hof zal de proceskosten opnieuw berekenen en daarbij uitgaan van een ‘waarde per punt’ van € 837 (tarief 2023).
SlotsomOp grond van het voorgaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Dat in dit geval contact van belanghebbende met de Inspecteur wellicht had volstaan om de ‘extra leeftijdskorting’ toe te passen, neemt niet weg dat als toch ervoor wordt gekozen door middel van een gemachtigde hoger beroep in te stellen, dit niet onredelijk is (vgl. HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8875).
5.3.
De kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand berekend op € 1.674 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 837) en € 1.674 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 837). De vergoeding die de Rechtbank voor de kosten van het bezwaar heeft toegekend van € 530 acht het Hof juist en die zal het Hof dan ook in stand laten. In totaal bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende kosten derhalve € 3.878.
5.4.
Aangezien belanghebbende op (ondergeschikte) onderdelen in het gelijk wordt gesteld (toepassing extra leeftijdskorting, waarover eigenlijk geen geschil bestond, en de toe te passen ‘waarde per punt’ in het kader van de proceskostenvergoeding), vermindert het Hof de toe te kennen proceskostenvergoeding met de helft tot € 1.939.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.932,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.939,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 178 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 541 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.