Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 23 december 2021, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 25 november 2021 (hierna: de voorzieningenrechter, en: het bestreden vonnis, dat is gepubliceerd onder ECLI:NL:RBDHA:2021:12952);
- de memorie van grieven van [appellante] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [verweerder] ;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellante] , met bijlagen;
- de akte overlegging aanvullende producties 66-71 van [appellante] , met bijlagen;
- de akte overlegging aanvullende producties 72-79 van [appellante] , met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
- het vonnis van 25 juni 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2019:2141);
- het vonnis van 24 september 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:7000);
- het vonnis van 2 augustus 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2019:2727);
- de beschikking van 28 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, en
- het vonnis van 15 december 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2020:4278).
4.Procedure bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag
5.Vorderingen in hoger beroep
Principaal beroep
- vonnis I en vonnis II subsidiair en onder bepaalde voorwaarden uitvoerbaar zijn bij lijfsdwang;
- [verweerder] wordt veroordeeld in de deskundigen- en advocaatkosten van € 12.000,- respectievelijk € 20.000,- die [appellante] heeft moeten maken omdat [verweerder] een valse verklaring (van [vertrouwenspersoon] ) heeft overgelegd;
- [verweerder] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
6.Uitgangspunten bij de beoordeling in hoger beroep
- i) Aan de executant komt de bevoegdheid toe een ten gunste van hem gewezen uitspraak ten uitvoer te leggen en de tenuitvoerlegging van een executoriale titel mag zo min mogelijk worden belemmerd. Indien vervolgens onenigheid tussen partijen ontstaat in relatie tot de executie, kan een executiegeschil aanhangig worden gemaakt op basis van art. 438 Rv. Dit is alleen mogelijk in verband met een dreigende of in uitvoering zijnde executie, en dus niet wanneer de executie reeds is beëindigd.
- ii) In een executiegeschil kan aan de orde komen of dwangsommen zijn verbeurd. De executierechter dient in dat geval te beoordelen of de voorwaarden waaronder de dwangsom is verschuldigd, zijn vervuld, waarbij de executierechter nadrukkelijk niet tot taak heeft de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen.
- iii) De beantwoording in een executiegeschil van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, dient (wanneer sprake is van een veroordeling om iets te doen) plaats te vinden door een toetsing van de handelingen die ter uitvoering van het veroordelend vonnis zijn verricht aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De rechter mag bij zijn uitleg van de veroordeling maatstaven van redelijkheid en billijkheid hanteren.
- iv) Wanneer de veroordeling een algemeen geformuleerd verbod betreft, geldt daarbij op grond van vaste rechtspraak dat de draagwijdte van het verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren.
- v) De stelplicht en bewijslast dat dwangsommen zijn verbeurd, rusten in de executiefase op de executant. In kort geding zijn de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing, in die zin dat er in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn. Wanneer in kort geding moet worden beoordeeld of al dan niet dwangsommen zijn verbeurd en in dat kader of gedragingen hebben plaatsgevonden die onder het verbod of gebod vallen, is het dan ook voldoende dat die feiten aannemelijk zijn gemaakt.
Dwangsommen verbeurd op grond van vonnis I? (grieven 1 tot en met 5 principaal beroep en grief 1 incidenteel beroep)
“een dwangsom van € 100.000,- voor elke keer en/of elke dag (een gedeelte van een dag telt als een dag) dat hij in strijd handelt met zijn verplichtingen”met een maximum van € 3.000.000,-.
- de voorzieningenrechter een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd (grief 1);
- [verweerder] het rapport tenminste 35 dagen onafgebroken in zijn bezit heeft gehad en daarmee het verwijderbevel heeft geschonden en het maximum van € 3.000.0000,- aan dwangsommen heeft verbeurd (grief 2);
- [verweerder] het rapport na betekening van het bestreden vonnis naar meer dan zes personen heeft doorgestuurd en daarmee het verspreidingsverbod heeft geschonden en nog eens € 600.0000,- aan dwangsommen heeft verbeurd (grief 3);
- [verweerder] door overtreding van zowel het verspreidingsverbod als het verwijderbevel twee separate veroordelingen met separate dwangsommen heeft geschonden (grief 4);
- de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen dwangsommen zijn verbeurd wegens het niet sturen van een rectificatie aan vier personen (grief 5).
- Fox-IT heeft in opdracht van beide partijen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van het rapport in de e-mailboxen van [verweerder] . Uit het rapport van Fox-IT blijkt dat er 591 e-mails met het rapport zijn getraceerd en dat [verweerder] 566 van die e-mails definitief heeft verwijderd. [verweerder] heeft dus veel moeite gedaan de e-mails tijdig te verwijderen;
- [verweerder] heeft slechts 25 e-mails met het rapport niet verwijderd. Al deze e-mails hebben betrekking op hetzelfde document, namelijk het processtuk dat mr. Tjiam aan [verweerder] heeft toegestuurd op een moment dat [verweerder] geen advocaat had. Bij dat processtuk was het rapport als productie gevoegd. Het processtuk en de producties (waaronder het rapport) zijn als één integraal pfd-bestand aan [verweerder] toegestuurd. Met vonnis I is niet beoogd om ook een processtuk, dat mr. Tjiam als ‘paard van Troje’ aan [verweerder] heeft gestuurd, onder het verwijderbevel en verspreidingsverbod te laten vallen;
- In ieder geval behoefde [verweerder] er niet vanuit te gaan dat het verwijderbevel en het verspreidingsverbod ook betrekking hadden op het door mr. Tjiam toegezonden rapport. In vonnis I is niets overwogen over de situatie dat het rapport onderdeel uitmaakt van een processtuk. De verplichting om een onderdeel van een processtuk te verwijderen strookt ook niet met art. 6 EVRM;
- [verweerder] heeft goede intenties gehad en te goeder trouw gehandeld. De eer en goede naam van [appellante] is niet aangetast doordat [verweerder] de 25 e-mails niet heeft verwijderd. [verweerder] heeft het rapport slechts gestuurd aan door hem aangezochte advocaten, het openbaar ministerie en zijn vertrouwenspersoon [vertrouwenspersoon] . [appellante] zelf gebruikt het rapport te pas en te onpas in procedures.
“Het moet daarbij gaan om handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat die (…) inbreuk maken op de vonnissen.”). Ook het verspreidingsverbod heeft betrekking op één bepaald document (en conceptversies daarvan) en is daarmee specifiek. Het hof zal bij de verdere beoordeling daarom uitgaan van de uitgangspunten die hiervoor in 6.2 (ii) en (iii) zijn geformuleerd. Allereerst zal het hof ingaan op het doel en de strekking van het verwijderbevel en het verspreidingsverbod.
alle(concept)exemplaren van het rapport op zijn gegevensdragers en alle hardcopy versies verwijdert. In de hiervoor in 7.1 geciteerde uitzondering staat bovendien: “
Het is voor nu van belang dat [verweerder] niet zelf de beschikking meer heeft over het onrechtmatig rapport.”De strekking is dus dat [verweerder] geen enkel exemplaar van het rapport meer onder zich mag hebben. Daarom is hem - zonder uitzondering - geboden “
het rapport en alle (eerdere) conceptversies daarvan”te verwijderen. De strekking van het verspreidingsbevel is, logischerwijs, dat [verweerder] het rapport met niemand mag delen. Ten aanzien van het doel van het verwijderbevel en het verspreidingsverbod is in vonnis I overwogen dat voorkomen moet worden dat door het (onrechtmatige) rapport schade wordt toegebracht aan de reputatie van [appellante] (motivering vonnis I, r.o. 4.9).
- op 16 december 2020 aan [A] , [B] en [C] ;
- op 27 december 2020 aan het functioneel parket en [vertrouwenspersoon] ;
- op 5 januari 2021 aan [D] , [E] en (nogmaals) [vertrouwenspersoon] (memorie van grieven 3.13, memorie van antwoord 129), en
- op 11 januari 2021 aan mr. [advocaat 2] (zie r.o. 4.6 van het bestreden vonnis en memorie van antwoord 202).
“slechts een scenario”heeft benoemd als mogelijk alternatief voor de stellingen van [appellante] en dat hij niet heeft willen duiden dat het zo is gegaan (memorie van antwoord 37). [verweerder] heeft met zijn verwijzing naar
mogelijkealternatieve scenario’s onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij het rapport onafgebroken in zijn bezit heeft gehad. [verweerder] stelt bovendien zelf dat uit het onderzoek van Fox-IT volgt dat hij het door mr. Tjiam verstuurde rapport heeft gehouden (memorie van antwoord 89), hetgeen het voorgaande ondersteunt. Voor zover uit het pleidooi in hoger beroep (pleitnota 8) moet worden afgeleid dat [verweerder] zich toch weer op de verklaring van [vertrouwenspersoon] beroept, overweegt het hof als volgt. Die verklaring komt erop neer dat het rapport (als bijlage bij de dagvaarding) in de mailbox van [vertrouwenspersoon] zat en dat [verweerder] toegang tot die mailbox had omdat [vertrouwenspersoon] hem de gegevens van zijn account had verstrekt. Het betoog van [verweerder] ziet er echter aan voorbij dat hij op deze manier evenzeer het rapport in zijn bezit heeft gehad. De mailbox van [vertrouwenspersoon] is immers kennelijk juist met het oog op de beschikbaarheid van het rapport en het omzeilen van de veroordeling, feitelijk aan [verweerder] overgedragen.
- In vonnis I behoefde niet te worden geëxpliciteerd dat het verwijderbevel ook geldt in de situatie dat het rapport onderdeel uitmaakt van een processtuk. [verweerder] mocht het rapport in geen enkele situatie behouden en dus ook niet in die situatie.
- Indien [verweerder] van een andere interpretatie is uitgegaan, en heeft gemeend dat hij het door mr. Tjiam toegezonden rapport als processtuk mocht behouden en mocht delen met advocaten, het openbaar ministerie en vertrouwenspersonen, dan komt dat voor zijn rekening en risico. Overigens valt te betwijfelen of [verweerder] van een andere interpretatie is uitgegaan en te goeder trouw is geweest. [verweerder] heeft in zijn e-mail van 16 december 2020 aan het functioneel parket geschreven: “
- Het niet-verwijderen van 25 e-mails met het rapport (op het totaal van 591 e-mails) kan niet worden aangemerkt als een beperkte overtreding van het verwijderbevel en het beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan [verweerder] niet baten. [verweerder] mag nu juist geen enkel rapport onder zich houden omdat hij met één rapport al schade kan aanrichten aan de reputatie van [appellante] .
- Of [verweerder] goede intenties had met de 25 e-mails is niet van belang, reeds omdat hij zijn eigen goede intenties niet boven een rechterlijke uitspraak mag stellen. Het doel van het verwijderbevel is het voorkomen van reputatieschade van [appellante] en dat doel wordt niet gewaarborgd indien [verweerder] het rapport in weerwil van de duidelijke rechterlijke uitspraak zou mogen behouden vanwege goede intenties, die kunnen omslaan in kwade intenties. Niet van belang is of door de schending daadwerkelijk reputatieschade is veroorzaakt.
- Indien al juist is dat [appellante] zelf het rapport te pas en te onpas gebruikt, dan betekent dit niet dat [verweerder] dat ook mag. [verweerder] mag [appellante] geen reputatieschade toebrengen met een onrechtmatig rapport, [appellante] zelf mag dat wel.
- Indien [verweerder] niet in staat was het rapport te verwijderen uit het door mr. Tjiam toegezonden integrale pdf-bestand had hij de hulp kunnen inroepen van iemand die daartoe wel in staat is.
- Onjuist is de stelling van [verweerder] dat hij rapporten die hij zou ontvangen ná afloop van de termijn van 24 uur waarbinnen hij aan het verwijderbevel moest voldoen, niet meer behoefde te verwijderen. Die stelling strookt niet met de strekking van het bevel dat [verweerder] geen enkel exemplaar van het rapport meer onder zich mag hebben.
- In vonnis I is [verweerder] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100.000,- voor
- De stelling van [verweerder] dat vonnis I in strijd is met art. 230 Rv en 30 Rv omdat met name ten aanzien van het verwijderbevel is nagelaten de gronden van de beslissing te vermelden, strandt omdat in dit executiegeschil moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing in vonnis I en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel dient daarbij in beginsel buiten beschouwing te blijven (zie hiervoor in 6.2 (ii)). Voor zover [verweerder] heeft willen betogen dat sprake is van een kennelijke misslag in vonnis I, omdat op 15 december 2020 zonder nadere motivering op het door partijen gevorderde is beslist, faalt dat betoog. De motivering van vonnis I is opgenomen in de op 23 december 2020 opgestelde schriftelijke uitwerking en dat is niet in strijd met de door [verweerder] genoemde bepalingen (vgl. ECLI:NL:HR:2018:650). In de schriftelijke uitwerking is genoegzaam gemotiveerd waarom het verwijderbevel is opgelegd. Daarin staat immers dat zowel het gebruik als het verspreiden van het rapport onrechtmatig is en dat ook (de inhoud en de wijze van totstandkoming van) het rapport zelf onrechtmatig is (r.o. 4.7 - 4.9).
Dwangsommen verbeurd op grond van vonnis II? (grief 6 principaal en grief 2 incidenteel beroep)
“om op enigerlei wijze publiekelijk te beweren, op welke wijze dan ook, dat [appellante] : (…) zich bezighield of bezighoudt met activiteiten in de porno-industrie”,op straffe van € 10.000,- voor iedere overtreding, tot een maximum van € 500.000,- (hierna kortheidshalve: het beweringenverbod). Ook dit verbod is naar het oordeel van het hof een specifiek verbod waarop de uitgangspunten hiervoor in 6.2 (ii) en (iii) van toepassing zijn.
publiekelijkbeweringen te doen, niet heeft geschonden, aangezien hij het rapport niet publiekelijk heeft gedeeld en na vonnis II ook niet meer aan journalisten heeft verstuurd.
publiekelijkebeweringen over [appellante] . Het doel van het verbod is, zo volgt uit r.o. 4.10 van vonnis II, te voorkomen dat [verweerder]
“nog verdere privé-gegevens van [appellante] verspreidt”. Het hof leidt uit een en ander af dat de strekking van het verbod is dat [verweerder] bedoelde beweringen over [appellante] niet verspreidt of laat verspreiden onder een groot publiek. Het per e-mail verzenden van het rapport aan één of enkele personen (niet zijnde journalisten) valt daarmee op zichzelf beschouwd niet noodzakelijkwijs onder het beweringenverbod. Indien echter vele e-mails aan vele verschillende personen worden verstuurd en/of enkele e-mails aan een grote groep van personen worden verstuurd, valt dit naar het voorlopig oordeel van het hof wel onder het verbod. Zou dat anders zijn, dan zou het verbod eenvoudig kunnen worden omzeild door de verzending van e-mails aan honderden personen, zoals [verweerder] heeft gedaan. Dat strookt niet met het doel van het verbod zoals hiervoor weergegeven. Daarom zijn de hiervoor in 8.5 genoemde handelingen van [verweerder] aan te merken als inbreuken op het beweringenverbod. Dat het onder meer gaat om beweringen ten overstaan van werknemers van eigen bedrijven van [verweerder] , zoals [verweerder] bij pleidooi heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat immers om heel veel personen en bovendien niet uitsluitend werknemers.
“submit time”). Volgens [verweerder] interpreteert [appellante] het overzicht verkeerd omdat bepaalde e-mailadressen meerdere keren in het overzicht voorkomen met nagenoeg hetzelfde moment van verzending, en dat het daarbij in wezen gaat om één verzending. Hij heeft daartoe bij wijze van voorbeeld gewezen op een op 5 december 2020 verstuurde e-mail aan “ […] @(...).nl” die drie keer in het overzicht voorkomt op nagenoeg hetzelfde tijdstip. Dit verweer van [verweerder] wordt verworpen. Gelet op het grote aantal verschillende e-mailadressen en de vele verschillende data en tijdstippen die in het overzicht zijn genoemd, lag het op de weg van [verweerder] om te duiden hoeveel dubbeltellingen er volgens hem in het overzicht voorkomen. Nu hij dat heeft nagelaten heeft [verweerder] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij in ieder geval 49 e-mails op verschillende tijdstippen heeft verstuurd teneinde bedoelde 269 werknemers en 136 ‘externe’ personen te bereiken. Naar voorlopig oordeel van het hof heeft [verweerder] het beweringenverbod dan ook tenminste 50 keer overtreden en daarmee het maximum van € 500.000,- verbeurd, één keer door de plaatsing van het rapport op het intranet van Centric en tenminste 49 keer door verzending van een e-mail aan een of meer personen waardoor in totaal honderden personen zijn bereikt.