ECLI:NL:RBOVE:2019:2141

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
C/08/229963 / KG ZA 19-66
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van onterechte beschuldigingen door een Twentse zakenman aan zijn ex-vriendin en oud-bestuurder

In deze zaak heeft de kort gedingrechter van de Rechtbank Overijssel op 25 juni 2019 geoordeeld dat een Twentse zakenman, [gedaagde], een rectificatie moet plaatsen in verschillende media. De eiseres, [eiseres], had [gedaagde] beschuldigd van het onterecht uiten van beschuldigingen over haar betrokkenheid bij een inval door de FIOD bij een groot bouwbedrijf, waarbij hij stelde dat haar communicatie met de AIVD de aanleiding was voor deze inval. De rechter oordeelde dat er geen bewijs was voor deze beschuldigingen en dat [gedaagde] zijn uitlatingen moest rectificeren. De procedure begon met een kort geding op 3 april 2019, waarin [eiseres] haar vorderingen uiteenzette. De rechter stelde vast dat de beschuldigingen van [gedaagde] onrechtmatig waren, vooral omdat hij geen bewijs had voor zijn claims. De rechter bepaalde dat [gedaagde] binnen een week na betekening van het vonnis de rectificatie moest aanbieden ter publicatie in de media en dat hij zich moest onthouden van verdere onrechtmatige uitlatingen over [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/229963 / KG ZA 19-66
Vonnis in kort geding van 25 juni 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. P.E.M. Schol te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Boogaard te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 18;
  • de producties 1 tot en met 21 van de zijde van [gedaagde] d.d. 2 april 2019;
  • de akte houdende vermeerdering en wijziging van eis alsmede aanvullende producties (producties 19 tot en met 26);
  • de mondelinge behandeling op 3 april 2019, waar [eiseres] , bijgestaan door haar advocaat, en [gedaagde] , vergezeld door zijn toenmalige advocaat mr. H.C. Bijleveld, zijn verschenen. (De advocaten van) partijen hebben het woord gevoerd, mr. Bijleveld mede aan de hand van pleitaantekeningen. Aan het eind van de mondelinge behandeling hebben partijen verzocht de zaak aan te houden teneinde hen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen;
  • het mailbericht van de griffie van deze rechtbank van 26 april 2019 waarin wordt bericht dat het bij mail van 9 april 2019 door mr. Schol gedane verzoek tot afgifte van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 3 april 2019 niet wordt gehonoreerd;
  • de mededeling van partijen aan de rechtbank dat er tussen hen geen minnelijke regeling tot stand is gekomen en het verzoek van mr. Schol om voortgezette behandeling van de zaak ter zitting;
  • de akte overlegging producties 22 tot en met 41 van de zijde van [gedaagde] ;
  • de brief van de zijde van [gedaagde] van 6 juni 2019 met de ontbrekende productie 41;
  • de brief van de zijde van [gedaagde] van 7 juni 2019 met producties 42 en 43;
  • de op 7 juni 2019 ontvangen akte houdende vermeerdering c.q. wijziging van eis alsmede aanvullende producties (producties 27 tot en met 43) (hierna: de akte van 7 juni 2019);
  • het faxbericht van 7 juni 2019 van de zijde van [gedaagde] , waarin wordt meegedeeld dat [gedaagde] om hem moverende redenen niet persoonlijk aanwezig zal zijn tijdens de (voortgezette) mondelinge behandeling op 11 juni 2019;
  • het e-mailbericht van 10 juni 2019 van de zijde van [eiseres] met de producties 44 tot en met 46;
  • de (voortgezette) mondelinge behandeling op 11 juni 2019, waar [eiseres] , bijgestaan door haar advocaat en mr. J. Boogaard namens [gedaagde] zijn verschenen. Mr. Boogaard heeft het woord gevoerd mede aan de hand van pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 1 oktober 2005 is [eiseres] voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] in de functie van directeur/bedrijfsleider.
2.2.
Op 1 november 2007 is [eiseres] in dienst getreden bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 2] De arbeidsvoorwaarden die voor haar bij [bedrijf 1] van toepassing waren zijn één op één overgenomen.
2.3.
Op 6 januari 2014 is [stichting 1] (hierna: de Stichting) opgericht. [gedaagde] en [eiseres] zijn per die datum voorzitter respectievelijk secretaris geworden van het bestuur van de Stichting. Zij zijn voor onbepaalde tijd benoemd in het bestuur van de Stichting, zonder mogelijkheid van ontslag voor [eiseres] . De Stichting heeft als doel Twentenaren in kansarme situaties met aantoonbare capaciteiten op het gebied van techno-logie te ondersteunen, het stimuleren van bedrijven om in Twente een faciliteit op te richten voor toegepaste research en een dergelijk bedrijf te stimuleren en uit te bouwen. In dat kader worden er studiebeurzen aan studenten uitgegeven.
2.4.
Op 1 november 2016 is [eiseres] bestuurder geworden van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 3] (hierna [bedrijf 3] ). De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 4] . (hierna: [bedrijf 4] ) is eveneens bestuurder van [bedrijf 3] .
2.5.
[gedaagde] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] .
2.6.
[bedrijf 3] is bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 5] . (hierna: [bedrijf 5] ) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 6] . (hierna: [bedrijf 6] ).
2.7.
[eiseres] voerde sinds mei 2003 feitelijk alleen de directie over [bedrijf 6] en
[bedrijf 5] . Voorts voerde zij de feitelijke directie over de buitenlandse vennootschappen [bedrijf 7] te [land 1] en [bedrijf 8] . te [land 2] .
2.8.
Naast de zakelijke relatie hebben [eiseres] en [gedaagde] een affectieve relatie gehad. Zij hebben enkele jaren samengewoond. Nadat de affectieve relatie was beëindigd, bleven zij tot 11 november 2018 bevriend met elkaar.
2.9.
Eind oktober 2018 moest [gedaagde] naar [land 3] in het kader van een groot metroproject waarbij de naamloze vennootschap [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ), waarvan [gedaagde] aandeelhouder en bestuurder is, betrokken is. [gedaagde] heeft toen de opdracht gegeven onderzoek te doen naar zijn persoonlijke beveiliging.
2.10.
Op 11 november 2018 heeft een telefoongesprek tussen [eiseres] en [gedaagde] plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek was de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) op bezoek bij [eiseres] . Hij heeft mee kunnen luisteren omdat [eiseres] telefoongesprekken via de luidsprekerfunctie voert. [gedaagde] wist niet dat [naam 1] het gesprek heeft kunnen meeluisteren. Tijdens dit gesprek zijn harde woorden geuit. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat de persoonlijke en zakelijke relatie tussen partijen veranderde.
2.11.
Na het telefoongesprek is [eiseres] door of namens [gedaagde] per mailbericht van 11 november 2018 verzocht om vrijwillig ontslag te nemen uit het bestuur van de Stichting. Aan dit verzoek heeft [eiseres] toen geen gehoor gegeven.
2.12.
Op 21 november 2018 is [stichting 2] (hierna: de [stichting 2] opgericht. [gedaagde] is voorzitter van de [stichting 2] en mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) penningmeester.
2.13.
[naam 2] heeft bij mailbericht van 27 november 2018 [gedaagde] en de
heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), bestuurder van de Stichting en directielid van [bedrijf 9] , gerapporteerd dat er te weinig informatie is om de getrouwheid van de jaarrekeningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . te kunnen controleren.
2.14.
[gedaagde] heeft de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ), penningmeester bij de Stichting en CFO bij [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ), een onderneming van [gedaagde] , gevraagd onderzoek te verrichten naar de administratie van [bedrijf 8] .
2.15.
Naar aanleiding van het gesprek op 11 november 2018 met [gedaagde] heeft
[eiseres] zich gewend tot de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK). Op of omstreeks 3 december 2018 heeft zij de minister van BZK een brief gestuurd, waarop namens het ministerie BZK bij brief van 18 december 2018 is gereageerd. Bij brief van 23 december 2018 heeft [eiseres] gereageerd op de voornoemde brief van
18 december 2018.
2.16.
Op 13 december 2018 heeft [naam 3] aan [eiseres] een sms-bericht gestuurd. Dit bericht luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Ik neem hierbij afstand van de inhoud van je bericht van gisteravond.
Omtrent je onderwerp heb ik naast met [gedaagde] en [naam 2] met slechts drie personen gesproken, nl met jou, [naam 5] en [naam 6] . (…)”
2.17.
Op 21 december 2018 heeft [naam 7] , werknemer van [bedrijf 6] , het volgende verklaard:
“(…)
Op zondagmiddag 11 november werd ik door de heer [gedaagde] gebeld.
Dit is zeer ongebruikelijk, de heer [gedaagde] belt zelden, en zeker niet in een weekend. (…)
Hij begon vervolgens al snel over het onderwerp Amerikaanse veiligheidsdienst en een door hen uitgevoerd onderzoek. Hij vertelde dat in verband met zijn bezoek aan [land 3] (het project in [plaats] ) er een onderzoek door de Amerikaanse veiligheidsdienst was uitgevoerd en dat er aanwijzingen waren dat er miljoenen bij [bedrijf 6] weggesluisd waren.
Hij wilde van mij weten wat de liquiditeit van [bedrijf 6] was. Ik heb hem dit genoemd. Hij gaf aan dat er een boekenonderzoek zou komen om te onderzoeken wat er mis is bij [bedrijf 6] . (…)
Na dit telefoontje heb ik met [eiseres] gesproken, en haar verteld wat de heer [gedaagde] mij telefonisch had medegedeeld. Ik kreeg haar redelijk overstuur aan de telefoon. Zij gaf aan dat zij [gedaagde] gebeld had, omdat ze al een paar dagen niets gehoord had. Zij werd door hem in het gesprek dat zij voerde geconfronteerd met zware beschuldigingen. Zij vertelde mij het volgende:
“(…) Bij dit onderzoek werd zij als bijvangst gezien en als een risico voor de heer [gedaagde] . Zij werd verdacht van het wegsluizen van miljoenen van de bedrijven [bedrijf 6] en [bedrijf 7] richting [land 4] , zij zou onder invloed van criminele Afrikanen staan, zij zou verantwoordelijk zijn voor bedrijfsinformatie van [bedrijf 9] , die op een server in [land 2] stond. Daar en boven zou zij een seksuele relatie hebben met een Gambiaan die bij ons bedrijf [bedrijf 6] stage heeft gelopen en nu werkzaam is bij [bedrijf 8] , het bedrijf dat mevrouw [eiseres] met medeweten van de heer [gedaagde] in [land 2] heeft opgericht. (…)
Ongeveer een dag of acht geleden heb ik de heer [gedaagde] (…) telefonisch bereikt. (…)
In het telefonisch gesprek met de heer [gedaagde] , heb ik aangegeven dat ik mij niet kan voorstellen dat [eiseres] gelden zou hebben verduisterd, en dat dit gewoon niet kan kloppen. Hij kent haar zeker zo goed als ik en ik heb hem gezegd dat de integriteit van mevrouw [eiseres] voor mij buiten kijf staat en dat zij zeer recht in de leer is, zeker als het op financiën aankomt.
De reactie van de heer [gedaagde] was verrassend. Hij gaf aan dat er een verschil in de boekhouding bij [bedrijf 4] zat en dat de geconsolideerde cijfers niet klopten. Het was een kort gesprek, waarin hij verder niet inhoudelijk inging op hetgeen ik zei. (…)”
2.18.
Op 17 januari 2019 heeft [naam 4] een mailbericht gestuurd aan [eiseres] , waarin voor zover van belang het volgende wordt vermeld:
“(…)
Gebaseerd op een beoordeling op hoofdlijnen van de ontvangen documenten voor [bedrijf 3] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . ( [bedrijf 8] ) alsmede gebaseerd op de uitgevoerde audit op hoofdlijnen van [bedrijf 8] in [land 2] , inclusief gesprekken met[eiseres] , [naam 8] en de lokale accountant en inventarisatie van de voorraden van [bedrijf 8] in [land 2] , heb ik geen materiële missstatements gevonden in de beoordeelde balansen en resultatenberekeningen.
(…).”
2.19.
In of omstreeks februari/maart 2019 is door of namens [gedaagde] de heer [naam 9] , werkzaam bij de besloten vennootschap [bedrijf 11] . ingeschakeld om nader onderzoek te verrichten naar [bedrijf 3] (en haar deelnemingen), [bedrijf 7] en [bedrijf 8] .. [gedaagde] heeft deze opdracht beëindigd.
Vervolgens heeft [gedaagde] de heer [naam 10] , (huis)accountant van onder meer
[bedrijf 3] en [bedrijf 4] , verzocht om dit onderzoek te verrichten.
2.20.
[eiseres] heeft een forensisch accountant, de heer [naam 11] (hierna: [naam 11] ) ingeschakeld om een onderzoek uit te voeren naar [bedrijf 3] , [bedrijf 6] , [bedrijf 5] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . Bij mailbericht van 21 maart 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde] - onder meer en voor zover van belang – meegedeeld dat zij zelf een forensisch account heeft ingeschakeld voor nader onderzoek.
2.21.
Bij mailbericht van 22 maart 2019 heeft [naam 4] de Duitse accountant, de heer [naam 12] (hierna: [naam 12] ), van [bedrijf 7] verzocht om bij het onderzoek van de jaarrekening in het bijzonder te letten op betalingen naar het buitenland in 2017 en 2018.
2.22.
Naar aanleiding van het mailbericht van 22 maart 2019 heeft [naam 12] vragen aan [eiseres] gesteld. [eiseres] heeft hierop het gehele managementteam van
[bedrijf 7] geïnformeerd over de verwijten van verduistering van gelden. Het managementteam heeft vervolgens een open brief opgesteld, waarin (onder meer) het volste vertrouwen in [eiseres] als leidinggevende wordt uitgesproken.
2.23.
Op 31 maart 2019 heeft [naam 3] een mailbericht aan [gedaagde] en de toenmalige advocaat van [gedaagde] gestuurd. De inhoud van het mailbericht luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
Ik heb aan [eiseres] in mogelijk twee telefoongesprekken rondom half november 2018, enkel aangegeven, dat er:
  • Een veiligheidscheck is gedaan rondom de veiligheid van [gedaagde] bij het bezoek aan [plaats] . Ik heb geen naam van een instituut of een natuurlijke persoon genoemd die het onderzoek heeft uitgevoerd. Ik heb aangegeven dat er als bijvangst gebleken is dat er financieel-en zakelijk verkeer plaats gevonden heeft inzake [bedrijf 6] / [bedrijf 7] met Afrika. Dat dit verkeer als een risico werd beoordeeld.
  • Tevens dat het mogelijk is dat er onregelmatigheden/onjuistheden in de administratie van [bedrijf 6] / [bedrijf 7] zouden kunnen zitten. Dit zou moeten worden opgehelderd en feitelijk worden gemaakt, d.m.v. een nader boeken onderzoek. (…)
Deze informatie heb ik weer verkregen van [gedaagde] .
Zie verder mijn sms bericht van 13 december, in de bijlage. Deze heb ik gestuurd omdat [eiseres] steeds meer suggestieve uitlatingen begon te doen, die naar zeggen van [eiseres] gedaan zouden zijn door mij, direct aan [eiseres] of via [naam 6] .
Ik heb idd aan [naam 6] aangegeven dat in de Stichting de positie van [eiseres] riskant was, omdat [eiseres] niet ontslagen kon worden (voor het leven benoemd). Dat dit niet verantwoord is in een gebalanceerde gouvernance structuur. Dit element is door oud-notaris [naam 13] opgemerkt en heeft op de consequenties hiervan gewezen.(…)”
2.24.
[naam 11] heeft zijn (feitelijke) bevindingen neergelegd in een deelrapport van
1 april 2019. In paragraaf 2.4. “Analyse inzake investeringen in [bedrijf 7] ” wordt - onder meer en voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Gelet op het bovenstaande moet worden gesteld dat de “ [gedaagde] -vennootschappen” in totaal € 7.668.639 hebben geïnvesteerd in [bedrijf 7] .
(…)
De aanleiding voor dit onderzoek was de bewering dat van een investering van € 7 miljoen nog maar € 3 miljoen te traceren zou zijn. Uit bovenstaand overzicht moet worden afgeleid dat het geïnvesteerde bedrag € 7.668.639 bedraagt én geheel traceerbaar is gebleven.
(…)”
2.25.
Op 1 april 2019 heeft [naam 4] de toenmalige advocaat van [gedaagde] een mailbericht gestuurd (in kopie naar [gedaagde] ). Dit mailbericht heeft voor zover van belang de volgende inhoud:
(…)
Ik ontving op zondag 11 november 2018 een mail van [gedaagde] aan [eiseres] waarin hij haar vraagt vrijwillig ontslag te nemen uit zijn Stichting [stichting 1] . Ik was op dat moment aan het boarden voor een zakelijke reis naar de VS. Nadat ik was geland heb ik [naam 3] (die ook was geadresseerd in de betreffende mail) gemaild of hij wist wat er aan de hand was. De volgende dag hebben we hier kort telefonisch over gesproken.
Op donderdag 15 november 2018 (…) heb ik [gedaagde] onder vier ogen gesproken over de mail. [gedaagde] gaf aan dat [eiseres] en hij uit elkaar waren gegroeid en dat hij zich zorgen maakte over haar positie in de Stichting. Hij gaf ook aan vermoedens te hebben over ongeoorloofde uitstroom van gelden uit de entiteiten waar [eiseres] leiding aan geeft en met name gerelateerd aan Afrika. [gedaagde] gaf mij opdracht om een audit uit te voeren op de drie entiteiten t.w. [bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] .
(…)”
2.26.
Op 2 april 2019 heeft [naam 4] de toenmalige advocaat van [gedaagde] een mailbericht gestuurd (in kopie naar [gedaagde] ). Dit mailbericht luidt voor zover van belang als volgt:
“(…) [eiseres] refereert aan telefoontjes met of uitspraken van [naam 4] . Ik heb in deze casus niet actief contact gezocht met [eiseres] . Zij belde mij meermaals. (…) Verschillende uitspraken die mij worden toegedicht, zijn niet c.q. anders gedaan.
(…)
Ik heb aangegeven op basis van mijn audit geen materiële misstatements te hebben geconstateerd. Dat kan niet sec worden uitgelegd als er is niets aan de hand c.q. er is niets verduisterd c.q. de beschuldigingen van [gedaagde] kloppen niet.
[eiseres] heeft het management van de door haar geleide bedrijven eind 2018 geïnformeerd over deze casus n.a.v. de voor mijn audit benodigde info. (…)
De consolidatiefout van € 700.000,-- is in maart 2019 door [naam 10] herkend. Ik heb geen waardeoordeel over de fout uitgesproken naar [eiseres] . Heb dat steeds aan [gedaagde] gelaten.
(…)
Binnen [bedrijf 10] kent (bijna) niemand mevrouw [eiseres] . Ik geloof ook niet dat er iemand op de hoogte is van deze casus. (…)”
2.27.
Op 2 april 2019 heeft de heer [naam 14] , hoofd ICT beveiliging bij [bedrijf 2] , een onderneming van [gedaagde] , een mailbericht aan [gedaagde] verzonden. De inhoud van dit mailbericht luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
Op zaterdag 7 december zag ik een aantal gemiste oproepen van mevrouw [eiseres] op mijn telefoon. Ik heb haar teruggebeld, vervolgens kreeg ik te horen dat ze ongerust was over een aantal recente ontwikkelingen, met name omtrent de stichting continuïteit van de [gedaagde] bedrijven en haar rol daar in. In dat gesprek heb ik - vanuit de [bedrijf 2] optiek - aangegeven dat ook wij op de hoogte zijn van vermeende mutaties, maar dat ik geen nadere informatie heb.
(…)
Ik heb mij nooit uitgelaten over wat er nu wel en niet gebeurd is bij [bedrijf 6] en [bedrijf 7] , de bedrijven waar mevrouw [eiseres] bij betrokken is.
(…)
Afgelopen 21 februari heb ik, als contactpersoon, op verzoek van [gedaagde] (met [bedrijf 9] als formele opdrachtgever) een onderzoeksopdracht verstrekt aan de heer [naam 15] van [bedrijf 11] . De opdracht aan [bedrijf 11] betrof het onderzoeken van de (financiële) gang bij de firma’s [bedrijf 6] en [bedrijf 7] en de mogelijke relatie tot het [plaats] metro project.
(…)”
2.28.
Naar aanleiding van het door [eiseres] aangespannen kort geding zijn omstreeks de datum van de mondelinge behandeling, 3 april 2019, diverse publicaties over de zaak verschenen in de media.
2.29.
Op 5 april 2019 heeft dagblad Tubantia een interview met [gedaagde] gepubliceerd. In het artikel staat - onder meer en voor zover van belang - het volgende:
“(…)
Bent u erg geschrokken van alle publiciteit?
[gedaagde] : „Nee, niet geschrokken, maar wel verbaasd dat dit zo groot is opgepakt door de media. In feite is het een incident dat nergens over gaat. Ik heb mij in het telefoongesprek met mijn ex-vriendin [eiseres] onparlementair uitgelaten. Daarvoor heb ik mij nadien geëxcuseerd bij haar. Ik heb ook een accountantsonderzoek naar fraude door haar aangekondigd en haar gevraagd om uit het bestuur te stappen van de Stichting [gedaagde] , waarin straks mijn nalatenschap komt en waarmee we studiebeurzen verstrekken. [eiseres] was volgens de stichtingsakte voor het leven benoemd en wilde niet aftreden. Het is een fout van mij geweest om geen termijn te stellen aan haar bestuurslidmaatschap en de notaris had me beter op de consequenties moeten wijzen.”
(…)
U beschuldigde [eiseres] ook van fraude, door haar gepleegd als directeur van uw bedrijven waarover zij de directie voert.
„Dat wordt nu door accountants onderzocht. En als blijkt dat het niet zo is, dan zal ik dat rectificeren in berichten aan de medewerkers van de betrokken bedrijven en aan de UT en Saxion, de instellingen waar ik jaarlijks een aantal studiebeurzen verstrek.”
(…)
U beweert ook dat in de contacten van uw ex-vriendin met de AIVD ook de oorsprong ligt van de FIOD-inval bij [bedrijf 9] . Er zouden steekpenningen zijn betaald bij het binnenhalen van de opdracht voor de metro in [plaats] , [land 3] .
„Dat leid ik af uit de stukken die bij het geding zijn ingebracht. Ik zeg niet dat zíj de FIOD op [bedrijf 9] heeft afgestuurd, maar wel dat die communicatie de aanleiding was. Die FIOD-inval is voor mij wel het dieptepunt van mijn carrière. Ik koop niemand om, maar mijn hele reputatie is in één dag naar de knoppen. Heel erg.”
(…)”
2.30.
Op 26 april 2019 heeft [eiseres] een mailbericht verzonden naar het Openbaar Ministerie, waarin zij het OM heeft verzocht te verklaren dat er geen enkel verband is tussen [eiseres] en het feit dat er bij [bedrijf 9] een inval is geweest door de FIOD.
2.31.
Bij mailbericht van 30 april 2019 heeft het OM gereageerd en [eiseres] het volgende meegedeeld:
“(…)
Het Openbaar Ministerie is gebonden aan regels met betrekking tot welke informatie het aan welke personen mag verstrekken. Gelet op de omstandigheid dat u niet als melder, noch als slachtoffer, noch anderszins betrokkenheid heef[t] bij de strafzaak, heeft het Openbaar Ministerie geen grondslag u informatie te verstrekken en kan dus niet aan uw verzoek worden voldaan.
(…)”
2.32.
Bij besluit van de raad van commissarissen van [bedrijf 3] van 9 mei 2019 is
[eiseres] geschorst als bestuurder van [bedrijf 3] . Bij besluit van de bijzondere vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 3] van 16 mei 2019 is zij ontslagen als bestuurder van [bedrijf 3] .
2.33.
Bij besluit van 13 mei 2019 is [eiseres] ontslagen als bestuurder van [bedrijf 7] en bij brief van die datum is haar arbeidsovereenkomst met [bedrijf 7] beëindigd.
2.34.
Op 8 juni 2019 heeft Quote een interview met [gedaagde] gepubliceerd. In dit artikel staat voor zover van belang het volgende:
“(…)
Was een van die risico’s de positie die uw ex, [eiseres] , had in de stichting die uw nalatenschap zou gaan beheren?
‘Een notaris uit Veghel wees me erop dat [eiseres] als bestuurder nooit ontslagen kon worden en de andere bestuurders wel. Dat is niet zuiver, dat geeft een onbalans in de machtsverhouding. Dat schept mogelijkheden in een richting die je niet wilt. Mijn eigen notaris had me moeten waarschuwen. Maar het is ook mijn eigen fout.’
(…)
Op 11 november 2018 belde [gedaagde] met [eiseres] . Naar aanleiding van een veiligheidsonderzoek naar zijn persoon waren er vragen gerezen. Er was een oude iPhone van hem opgedoken in [land 2] en vanuit daar was er door vertrouwelijke [bedrijf 9] -gegevens gebladerd. In dit Afrikaanse land had [eiseres] net een dependance opgezet van [gedaagde] Nederlandse en Duitse zonnepanelenbedrijven. Bedrijven die zij al meer dan tien jaar bestuurde. [gedaagde] uitte zijn twijfels én vroeg haar ook terug te treden als stichtingsbestuurder. Stel je voor dat zijn nalatenschap straks naar [land 2] zou verdwijnen! [gedaagde] : ‘Dat zijn kwade gedachten. Sommigen zijn van mening dat je zo niet mag denken. Andere mensen in je omgeving vinden dat je toch wel wijs moet zijn en opletten. Er kwamen dingen bij elkaar. Eerst de stichting, dan transporten richting [land 2] . Tja, daar zei ik iets over en toen kwam er een proces op gang dat je je niet voor kunt stellen.’
(…)
Heeft uw ex, [eiseres] , fraude gepleegd?
‘Er zijn verschillende definities van fraude. Laten we zeggen dat er stappen zijn gezet die [eiseres] , als bestuurder van mijn bedrijven, niet had mogen zetten. Dan gaat het vooral om het Nederlandse zonnepanelenbedrijf [bedrijf 6] , waar [land 2] onder hangt. Misschien had ik zelf beter moeten opletten, maar de afgelopen jaren was ik druk bezig met [bedrijf 9] en [bedrijf 10] . Het gaat om vertrouwen, je gaat uit van het goede van de mens. Nu heb ik alles naar me toe getrokken. Langzaam komen zaken naar boven waarvan je je afvraagt: klopt dit?’
(…)
Als ik het goed begrijp vermoedt de Fiod smeergeldbetalingen bij het binnenhalen van een metroproject in [plaats] . Dat is een opdracht van €1 miljard. Een lokale agent van [bedrijf 9] zou daarbij betrokken zijn. Is dat een leugen?
‘De basis van de inval zou een rapport van de Belastingdienst in Groningen zijn over ondersteunende diensten van een agent in [plaats] . Dat rapport stond al vol onwaarheden en insinuaties. Maar goed, een paar dagen voor de inval kregen we dat rapport opgestuurd en werd een afspraak ingepland om erover te praten. Dan valt de Fiod ineens binnen. En de mensen van de Fiod wisten helemaal niets over dat rapport. Dat kan dus niet.’
Werkten de afdelingen daar misschien langs elkaar heen?
‘Nee. Naar mijn idee komt het van de AIVD. Die is ingegaan op allerlei insinuaties van [eiseres] en haar advocaat. Die hebben vanaf half november contact gehad. Dat ging tot op het niveau van de secretaris-generaal.’
Zou de AIVD actie ondernemen op basis van de verhalen van een wraakzuchtige ex?
‘Als het nou slechts één brief was geweest, maar de communicatie ging heen en weer. Als ik die brieven lees, zie ik dat daarin opzettelijk dingen zijn gezet waar de AIVD niet omheen kon. Volgens hun procedure moesten ze het overdragen aan de Fiod. Dat de AIVD niet eerst eens naar [eiseres] keek en zich afvroeg wie zij was en wat haar belangen waren! De AIVD had de informatie van [eiseres] meteen als niet-serieus moeten bestempelen en verdere communicatie moeten afkappen. Ik mis de zorgvuldigheid bij de AIVD en de Fiod.’
Heeft [eiseres] de AIVD iets over [plaats] verteld?
‘Zeker weten.’
Eerst de AIVD, dan de Fiod en daarna de rechtszaak aangespannen door [eiseres] . Wat heeft [naam 2] met dit alles te maken?
‘Ik denk dat [naam 2] een afleidingsmanoeuvre is van [eiseres] . Ik word weggehouden van dingen in de bedrijven die zij bestuurde en die ik gewoon wil zien. [naam 2] wordt gebruikt als een rookgordijn om informatie niet te hoeven aanleveren. Dat stelt me teleur.’
(…)”
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert na eisvermeerderingen en -wijzigingen samengevat
weergeven - :
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot afgifte van de hierna schuingedrukt weergegeven (door [gedaagde] getekende) schriftelijke verklaring/rectificatie door deze:
- te versturen per aangetekende post alsmede per e-mail aan het (e-mail)adres van de in het petitum van de akte van 7 juni 2019 onder onderdeel I. vermelde kring van ontvangers;
- te plaatsen op de internetsite en intranetsite(s) van de in het petitum van de akte van
7 juni 2019 onder onderdeel I. vermelde vennootschappen voor de duur van dertig dagen;
- aan te bieden voor publicatie in de in het petitum van de akte van 7 juni 2019 onder onderdeel I. vermelde kranten;
welke rectificatie luidt:
“L.S.
Recentelijk heb ik, [gedaagde] , mevrouw [eiseres] , bestuurder van [bedrijf 5] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . ten onrechte beschuldigd van onder andere financiële malversaties aangaande de boekhouding van [bedrijf 5] ,[bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . Voorts heb ik tegenover derden en de pers, ten onrechte beschuldigingen geuit en herhaald dat: 1) mevrouw [eiseres] niet zou willen uittreden als bestuurder van mijn stichting (Stichting [gedaagde] ), 2) mevrouw [eiseres] met [bedrijf 6] cs. fraude heeft gepleegd behoudens voor zover een onderzoek anders doet uitwijzen en 3) communicatie van mevrouw [eiseres] met de AIVD de aanleiding is geweest voor de inval van de FIOD bij [bedrijf 9] .
Ik betreur ten zeerste deze door mij geuite onterechte beschuldigingen. Mevrouw [eiseres] is als werknemer van [bedrijf 2] en als bestuurder van [bedrijf 5] ,[bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . van onbesproken gedrag. Mevrouw [eiseres] heeft geen fraude gepleegd zoals door mij ten onrechte gesteld. Mevrouw [eiseres] heeft op geen enkele wijze dan ook iets met de inval van c.q. onderzoek van de FIOD bij [bedrijf 9] te maken. Hierbij spreek ik het volste vertrouwen uit in het optreden van mevrouw [eiseres] als werknemer van [bedrijf 2] en bestuurder van [bedrijf 5] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] .
Van onrechtmatig handelen door mevrouw [eiseres] als (middellijk) bestuurder van
[bedrijf 5] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . is in zijn
geheel geen sprake. Indien mijn zeer onterechte en onjuiste uitlatingen aangaande
mevrouw [eiseres] tot onrust, onbegrip dan wel zorgen bij u hebben geleid, bied ik
hiervoor mijn welgemeende excuses aan. Met deze schriftelijke verklaring hoop ik
dat u en mevrouw [eiseres] mijn excuses zullen accepteren.
Hoogachtend,
[gedaagde] ”
II. [gedaagde] te veroordelen om ten aanzien van het onder I. gevorderde bewijs van de verzending per aangetekende post, afschriften van de verzonden e-mailberichten, bewijs van publicatie via internet en/of intranet dienaangaande binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiseres] aan te leveren, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom,
III. [gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden om zich op onrechtmatige wijze,
in woord of geschrift, direct of indirect, middellijk dan wel onmiddellijk in het openbaar, waaronder tevens te verstaan via e-mail, internet, intranet, websites of weblog of anderszins uit te laten over [eiseres] , meer in het bijzonder te verbieden om [eiseres] te beschuldigen van wegsluizen van gelden of soortgelijke misdrijven, of daarnaar verwijzende opmerkingen te maken, of uit te spreken dat [eiseres] (mede)verantwoordelijk is, direct dan wel indirect, voor de FIOD inval c.q. onderzoek bij [bedrijf 9] of woorden van gelijke strekking, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom,
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft haar oorspronkelijke vorderingen (deels) vermeerderd dan wel gewijzigd. Hiertegen heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt. Nu de voorzieningenrechter de eisvermeerderingen dan wel -wijzigingen niet in strijd acht met de eisen van een goede procesorde, zullen deze worden toegestaan.
4.2.
[eiseres] heeft bij haar vorderingen voldoende spoedeisend belang. Voor zover sprake is van (een) onrechtmatige uitlating(en) die gerectificeerd zou(den) moeten worden, dient dat immers zo spoedig mogelijk te gebeuren.
4.3.
Ter beoordeling ligt voor of [gedaagde] in de periode van 11 november 2018 tot de (voortgezette) mondelinge behandeling van de zaak op 11 juni 2019 onrechtmatige
uitlatingen over [eiseres] heeft gedaan en of deze op grond van het bepaalde in artikel 6:167 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dienen te worden gerectificeerd.
4.4.
Op grond van artikel 6:167 BW kan de door [eiseres] gevorderde rectificatie slechts worden toegewezen in het geval dat [gedaagde] krachtens onrechtmatige daad jegens [eiseres] aansprakelijk is ter zake van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Het begrip publicatie wordt hierbij ruim opgevat en kan zien op iedere openbaarmaking, ook die niet in de pers is gedaan.
4.5.
Bij de beantwoording van de vraag of een publicatie onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW, staan in beginsel twee fundamentele rechten tegenover elkaar: aan de zijde van [gedaagde] de vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [eiseres] haar recht op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer en goede naam. Om te kunnen bepalen welk van beide tegenover elkaar staande hoogwaardige maatschappelijke belangen zwaarder moet wegen, dienen alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking te worden genomen, waarbij - onder meer - tegen elkaar moeten worden afgewogen: enerzijds de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor [eiseres] en anderzijds de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen, de mate waarin ten tijde van die uitlatingen de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, de inkleding van de verdenkingen, de mate van waarschijnlijkheid dat het in het algemeen belang nagestreefde doel langs andere, minder schadelijke wegen met redelijke kans op spoedig succes had kunnen worden bereikt en de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten publicatie bekend was geworden bij diegenen tot wie de publicatie is gericht, het gezag dat derden zullen toekennen aan degeen die de uitlatingen deed en de maatschappelijke positie en publieke gedragingen van degeen over wie de uitlatingen worden gedaan.
4.6.
[eiseres] legt (onder meer) aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] haar tijdens het telefoongesprek van 11 november 2018 ervan heeft beschuldigd dat zij (1) via [bedrijf 6] miljoenen heeft weggesluisd naar Afrika, (2) verantwoordelijk is voor het aanwezig zijn van software/gegevens van [bedrijf 9] op een zogenaamde CNC-server te [land 2] , (3) onder invloed zou staan van Afrikaanse criminelen, (4) seks zou hebben gehad met Afrikanen en (5) misbruik zou hebben gemaakt van de toegang tot de telefoongegevens van [gedaagde] . [eiseres] stelt dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig handelt omdat [gedaagde] opzettelijk haar eer en goede naam aantast met het uiten van deze beschuldigingen zonder enig bewijs en deze beschuldigingen richting derden, waarvan sommigen zich bevinden in de (in)directe zakelijke en persoonlijke (levens)sfeer van [eiseres] , herhaalt. [gedaagde] heeft zijn beschuldigingen richting [eiseres] herhaald tegenover onder andere [naam 4] , [naam 7] , [naam 6] , de heer [naam 16] , [naam 2] en via hen nog mogelijk vele anderen. Voorts volgt de inbreuk op de zakelijke en persoonlijke (levens)sfeer van [eiseres] uit de actie van [gedaagde] om [eiseres] buitenspel te zetten in de Stichting. Hierdoor ontstaan bij de bij de Stichting betrokken interne en externe personen de nodige vragen en heeft speculatie vrij spel gekregen. Daarnaast leeft er de nodige onrust bij het personeel van de ondernemingen waaraan [eiseres] leiding geeft. Dat is het directe gevolg van de smadelijke en lasterlijke uitspraken van [gedaagde] aan voornoemde personen.
4.7.
[gedaagde] betwist niet dat er tijdens het telefoongesprek op 11 november 2018 harde woorden zijn gevallen. Hij stelt dat de reden daarvoor was dat hij naar aanleiding van zijn reis naar [land 3] opdracht heeft gegeven om een onderzoek te doen daar zijn persoonlijke veiligheid en dat hij in dat kader zorgwekkende signalen over [eiseres] heeft ontvangen. Hij kon die signalen niet negeren en wilde die verifiëren. Als aandeelhouder in de door [eiseres] bestuurde vennootschappen heeft hij daar ook het recht toe. [gedaagde] heeft de kwestie besproken met [naam 2] , [naam 4] , [naam 3] en [naam 7] . Dit is een zeer beperkte groep en de gedeelde informatie was telkens functioneel en zakelijk. In een later stadium heeft [gedaagde] [naam 14] gevraagd Integis in te schakelen. Met de door [eiseres] genoemde personen [naam 16] en [naam 6] heeft [gedaagde] geen contact opgenomen.
[gedaagde] stelt verder dat hij voor sommige van de door hem gebruikte bewoordingen korte tijd na het telefoongesprek op 11 november 2018 zijn excuses heeft gemaakt aan [eiseres] . [gedaagde] betwist dat hij [eiseres] heeft verweten dat zij miljoenen heeft weggesluisd. Volgens [gedaagde] waren er naast het signaal vanuit [land 3] , ook andere feiten en omstandigheden die aanleiding gaven om nader onderzoek te doen naar de administratie van [bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . In dat kader wordt gewezen op de consolidatiefout ter grootte van € 712.000,-- in de jaarrekening van 2017 van [bedrijf 4] Deze fout kan [eiseres] weliswaar niet worden toegerekend, maar versterkte wel het gevoel van urgentie van [gedaagde] om een goed inzicht te verkrijgen in de cijfers van de ondernemingen die [eiseres] bestuurde. [eiseres] vroeg [gedaagde] regelmatig om via [bedrijf 4] grote kapitaalinjecties te doen in [bedrijf 7] , terwijl dit gelet op de aanwezige liquiditeiten niet noodzakelijk zou moeten zijn. Voorts hield [bedrijf 8] . er een abnormale hoge voorraad op na en werden vanuit deze onderneming aanzienlijke cashopnames gedaan die op geen enkele wijze waren verantwoord.
Bovendien was bij [bedrijf 3] en haar dochtermaatschappijen nog niet eerder een accountantscontrole uitgevoerd.
Hiernaast had [gedaagde] twijfels over de toegang van [eiseres] tot de data op zijn iPhone. Door de synchronisatie van het toestel van [eiseres] met zijn toestel was er informatie van [bedrijf 9] op een server in Afrika beland. Niet allen [bedrijf 9] , maar ook [bedrijf 7] was betrokken bij het metroproject in [plaats] . De synchronisatie is op 11 november 2018 beëindigd, maar ook daarna heeft [eiseres] zich toegang verschaft of willen verschaffen tot de gegevens op de telefoon van [gedaagde] .
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
4.9.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen, hoewel sommige beschuldigingen en de precieze bewoordingen daarvan onderwerp van geschil zijn tussen partijen, op zichzelf niet in geschil is dat er stevige en harde woorden door [gedaagde] zijn geuit tijdens het telefoongesprek tussen partijen op 11 november 2018. Mede gelet op de persoonlijke en zakelijke relatie die partijen hebben (gehad) is het voorstelbaar dat
[eiseres] zich hierdoor (emotioneel) geraakt voelde, maar dit maakt nog niet dat er sprake is van een publicatie in de zin van artikel 6:167 BW. Er was immers slechts sprake van een privé-gesprek tussen partijen. Dit kan niet als een openbaarmaking worden gezien. De omstandigheid dat [naam 1] bij [eiseres] op bezoek was en het gesprek heeft kunnen volgen omdat [eiseres] vanwege gehoorproblemen de luidsprekerstand had ingeschakeld, is een omstandigheid die niet aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen en ligt in de risicosfeer van [eiseres] . Hetgeen door [gedaagde] in voormeld telefoongesprek gezegd is, biedt derhalve geen grond voor de vordering tot rectificatie.
4.10.
De door [eiseres] gevorderde rectificatie ziet op uitlatingen van [gedaagde] over de volgende onderwerpen:
  • [eiseres] wilde niet aftreden/uittreden als bestuurder van de Stichting;
  • [eiseres] heeft met [bedrijf 6] c.s. fraude gepleegd, behoudens voor zover onderzoek anders doet uitwijzen;
  • de communicatie tussen [eiseres] en de AIVD is de aanleiding geweest voor de inval van de Fiod bij [bedrijf 9] .
Gelet hierop zal de voorzieningenrechter zich in het navolgende beperken tot deze drie onderwerpen.
4.11.
Met betrekking tot de gestelde uitlating van [gedaagde] dat [eiseres] niet wilde aftreden als bestuurder van de Stichting geldt dat niet is gebleken dat deze uitlating niet juist is. [eiseres] schrijft immers zelf in punt 21 van de dagvaarding dat zij geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van [gedaagde] van 11 november 2018 om ontslag te nemen als bestuurder van de Stichting. Dat zij door [naam 3] zou zijn gevraagd om (voorlopig) aan te blijven, doet daaraan niet af. Dit geldt temeer daar zij niet gesteld, laat staan onderbouwd heeft dat zij (inmiddels) ontslag heeft genomen. Voor een rectificatie is dus geen plaats.
Voor een rectificatie is dus geen plaats.
4.12.
Ten aanzien van de door [eiseres] gestelde uitlating van [gedaagde] dat zij fraude heeft gepleegd bij [bedrijf 6] , [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] . overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] zijn beschuldiging omtrent fraude niet alleen tegen haar geuit tijdens het telefoongesprek op 11 november 2018, maar heeft hij deze tegenover de volgende personen herhaald: [naam 2] , [naam 4] , [naam 3] , [naam 7] , [naam 6] en [naam 16] en verder niet bij naam genoemde medewerkers van diverse bedrijven waar [eiseres] en [gedaagde] bij betrokken zijn.
[eiseres] heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , niet toegelicht hoe en wanneer [gedaagde] [naam 16] en [naam 6] zou hebben medegedeeld dat er sprake zou zijn van fraude door [eiseres] . Verklaringen ter zake van [naam 16] en/of [naam 6] ontbreken. Bovendien heeft [eiseres] zelf verklaard dat [naam 6] een en ander gehoord zou hebben van [naam 2] , en dus niet van [gedaagde] . [eiseres] heeft voorts verklaard dat zij zelf het managementteam van [bedrijf 7] heeft ingelicht over de gestelde verdenking. Wie de medewerkers van [bedrijf 6] en [bedrijf 8] . heeft ingelicht, voor zover dat al is gebeurd, wordt niet toegelicht. Dat medewerkers van [bedrijf 10] en [bedrijf 2] . ervan op de hoogte zijn heeft zij “vernomen”, maar niet duidelijk is van wie zij dat heeft vernomen en van wie de betreffende medewerkers het vernomen zouden hebben.
[naam 7] heeft, voor zover hier relevant, verklaard dat [gedaagde] hem telefonisch heeft medegedeeld op 11 november 2018 dat er in verband met zijn bezoek aan [plaats] een onderzoek door de Amerikaanse veiligheidsdienst was geweest, dat er aanwijzingen waren dat er miljoenen waren weggesluisd bij [bedrijf 6] en dat hij wilde weten wat de liquiditeit van [bedrijf 6] was. Nu [gedaagde] indirect aandeelhouder van [bedrijf 6] is en [naam 7] bij [bedrijf 6] werkzaam is, was [gedaagde] alleszins gerechtigd op basis van de door hem kennelijk verkregen informatie navraag te doen bij [naam 7] naar de liquiditeit van [bedrijf 6] . Daarmee heeft [gedaagde] [eiseres] niet beschuldigd van fraude, maar veeleer verklaard dat hij op basis van die informatie nader onderzoek wilde doen en daarom belangstelling had voor de liquiditeit van [bedrijf 6] . Hetgeen [naam 7] die dag verder heeft gehoord van verwijten van [gedaagde] aan het adres van [eiseres] , heeft hij niet van [gedaagde] gehoord, maar [eiseres] , zo blijkt uit zijn verklaring.
Het staat vast dat [gedaagde] [naam 2] , [naam 4] , [naam 3] en wellicht ook [naam 14] , allemaal betrokken bij één of meer vennootschappen van [gedaagde] , op de hoogte heeft gesteld van zijn vermoeden dat er onregelmatigheden/onjuistheden in de administratie van [bedrijf 6] , [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] . zouden kunnen zitten en het vermoeden dat er sprake was van een ongeoorloofde geldstroom uit de door [eiseres] bestuurde entiteiten. Daaruit blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat hij [eiseres] beschuldigde van fraude, maar wel dat hij (als indirect aandeelhouder van die vennootschappen) graag nader onderzoek wilde naar de juistheid van die vermoedens. Hij heeft die vermoedens geuit in een beperkte en functionele kring van mensen en vervolgens ook [naam 4] gevraagd een audit uit te voeren bij die vennootschappen. Gelet op het feit dat [gedaagde] hier spreekt over vermoedens en op de beperkte, functionele kring van personen aan wie hij mededeling heeft gedaan van die vermoedens, waarbij voorts niet is gebleken dat het de bedoeling was of het risico bestond dat die vermoedens met mensen buiten die beperkte kring zouden worden gedeeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van een onrechtmatige publicatie in de zin van artikel 6:167 BW. Dat [eiseres] de geuite vermoedens heeft opgevat als een beschuldiging van fraude aan haar adres, nu zij verantwoordelijk was voor de financiën van de vennootschappen, is weliswaar niet onbegrijpelijk, maar doet niet af aan het vorenstaande.
4.13.
Vervolgens heeft [eiseres] [gedaagde] in kort geding gedagvaard, met de nodige publiciteit tot gevolg.
Naar aanleiding van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] haar had beschuldigd van fraude, welke gestelde beschuldiging door het kort geding buiten [gedaagde] om buiten de beperkte, functionele kring van personen bekend is geraakt, heeft [gedaagde] daarover vragen gekregen van dagblad Tubantia en Quote. Daarbij is er, zo blijkt uit de vraagstelling als verwoord in de betreffende artikelen, vanuit gegaan dat [gedaagde] [eiseres] inderdaad beschuldigd heeft van fraude. [gedaagde] heeft dat niet met zoveel woorden ontkend, maar wel gezegd dat er een onderzoek liep. Hij heeft in de interviews dus ook niet verklaard dat [eiseres] fraude heeft gepleegd. Nu [eiseres] de gestelde beschuldiging van fraude zelf in de publiciteit heeft gebracht, kan de beantwoording van de vragen door [gedaagde] als hiervoor vermeld naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als een onrechtmatige publicatie in de zin van artikel 6:167 BW worden geduid. De voorzieningenrechter laat hierbij overigens de door de advocaat van [gedaagde] ter zitting van 11 juni 2019 gestelde onjuistheden in de administratie van [bedrijf 6] en de discussie omtrent de uitbetaling van de bonus aan [eiseres] over 2018 buiten beschouwing, nu [eiseres] zich ter zake niet adequaat heeft kunnen verweren.
4.14.
In de dagvaarding heeft [eiseres] vermeld dat zij contact heeft gezocht met de AIVD naar aanleiding van het telefoongesprek met [gedaagde] op 11 november 2018. Na de eerste zitting van 3 april 2019 heeft [gedaagde] in het interview met dagblad Tubantia/Het Brabants Dagblad en in een interview met Quote verklaard dat de communicatie tussen
[eiseres] en de AIVD de aanleiding was voor de inval van de Fiod bij [bedrijf 9] . Daarmee is er sprake van een publicatie van de zijde van [gedaagde] . Enig bewijs voor deze beschuldiging aan het adres van [eiseres] is door [gedaagde] niet gepresenteerd, zodat [gedaagde] niet gerechtigd was deze beschuldiging te uiten. De publicatie is daarom onrechtmatig jegens [eiseres] . Nu de publicatie heeft plaatsgevonden in dagblad Tubantia/Het Brabants Dagblad en Quote, zal de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie als na te melden in deze dagbladen en in Quote, op straffe van verbeurte van na te melden gemaximeerde dwangsom.
4.15.
In het feit dat partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één week na betekening van dit vonnis over te gaan tot aanbieding ter publicatie van de navolgende rectificatie in dagblad Tubantia, Het Brabants Dagblad en in Quote:
“L.S.
Recentelijk heb ik, [gedaagde] , mevrouw [eiseres] ten onrechte ervan beschuldigd dat haar communicatie met de AIVD de aanleiding is geweest voor de inval van de FIOD bij [bedrijf 9] .
Ik betreur deze door mij geuite beschuldiging. Er is geen bewijs dat de communicatie tussen mevrouw [eiseres] en de AIVD op enigerlei wijze te maken heeft met de inval van de FIOD bij en/of het onderzoek van de FIOD naar [bedrijf 9] .
Hoogachtend,
[gedaagde] ”;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één week na de betekening van dit vonnis bewijs van aanbieding ter publicatie van voormelde rectificatie in dagblad Tubantia, Het Brabants Dagblad en in Quote aan [eiseres] te zenden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag, een dagdeel inbegrepen, dat hij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 200.000,-;
5.3.
verbiedt [gedaagde] om op enigerlei wijze, in woord of geschrift, direct of indirect, middellijk of onmiddellijk, waaronder tevens te verstaan via email, internet, intranet, websites of weblogs, uit te spreken dat de communicatie tussen [eiseres] en de AIVD op enigerlei wijze te maken heeft met de inval van de FIOD bij en/of het onderzoek van de FIOD naar [bedrijf 9] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per keer en/of dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, zulks tot een maximum van €200.000,-;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: