3.2.Met inachtneming van hetgeen in hoger beroep verder als onbestreden is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
a. [werknemer] , geboren op [geboortedatum] , is ondernemer geweest. Hij dreef samen met zijn vrouw in de vorm van een vennootschap onder firma een schoonmaakbedrijf en een groothandel in schoonmaakproducten. De ondernemingen zijn later ondergebracht in de werkmaatschappijen Mammoet Schoonmaak Service B.V. en Mammoet Product Service B.V. (de werkmaatschappijen) waarvan de aandelen werden gehouden door Mammoet Holding B.V.
Toen op enig moment de werkmaatschappijen in een verlieslatende situatie zijn komen te verkeren zijn [werknemer] en zijn vrouw in contact gekomen met [naam 1] (verder: [naam 1] ). [naam 1] is/was (middellijk) bestuurder en aandeelhouder van Blue Holding B.V. (hierna: Blue Holding) en AA Multiservice B.V. (hierna: AA Multiservice).
Op een gegeven moment zijn de klanten van de werkmaatschappijen overgezet naar AA Multiservice. Het was de bedoeling van partijen dat [werknemer] een persoonlijke Holding zou oprichten die voor een bepaald percentage mede-aandeelhouder zou worden van een nieuw op te richten rechtspersoon, waarin de activiteiten zouden worden ondergebracht.
Vooruitlopend hierop is [werknemer] per 1 juli 2016 werkzaamheden gaan verrichten voor AA Multiservice tegen een maandelijkse vergoeding van € 3.500,-- netto. Hetzelfde gold voor de zoon van [werknemer] (hierna: de zoon).
Eind juli 2018 werd duidelijk dat partijen geen overeenstemming konden bereiken over de beoogde participatie. Per 1 augustus 2018 heeft AA Multiservice de betalingen aan [werknemer] gestopt.
Op 16 augustus 2018 heeft [werknemer] zich ziekgemeld bij AA Multiservice wegens psychische klachten. Hij heeft nadien niet meer voor AA Multiservice gewerkt.
[werknemer] heeft zich vanaf augustus 2018 op het standpunt gesteld dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en heeft AA Multiservice gemaand zijn salaris door te betalen. AA Multiservice heeft niet aan dit verzoek voldaan, omdat volgens AA Multiservice tussen partijen geen arbeidsovereenkomst bestond.
Bij beschikking van 29 november 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:16241) heeft de kantonrechter te Den Haag in een door de zoon tegen AA Multiservice aangespannen procedure geoordeeld dat niet is gebleken van een arbeidsovereenkomst van de zoon met AA Multiservice. De zoon heeft hoger beroep ingesteld. i. In februari 2019 heeft [werknemer] AA Multiservice gedagvaard voor de kantonrechter te Den Haag en betaling van achterstallig loon gevorderd.
Per 1 april 2019 is [werknemer] via een detacheringsbureau werkzaamheden gaan verrichten voor de gemeente Westland.
Blue, een dochteronderneming van Blue Holding, heeft in mei 2019 de voorraden en het klantenbestand van AA Multiservice overgenomen.
Bij beschikking van 10 september 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:2391) heeft dit hof de onder h) genoemde beschikking vernietigd en AA Multiservice veroordeeld tot – zakelijk weergegeven – betaling van een billijke vergoeding, transitievergoeding en achterstallig loon aan de zoon. De kantonrechter heeft op bij (inmiddels onherroepelijk) vonnis van 16 september 2021 (uitgesproken op 6 oktober 2021, verder: het vonnis) in de onder i) bedoelde zaak geoordeeld dat tussen [werknemer] en AA Multiservice sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarnaast is AA Multiservice veroordeeld tot betaling van het salaris aan [werknemer] (het hof leest) tot april 2019, vermeerderd met de vakantiebijslag en de wettelijke verhoging van 50%. De kantonrechter overwoog daartoe onder meer:
"5.22. Op basis van de door [werknemer] overgelegde stukken en hetgeen hiervoor is overwogen stelt de kantonrechter de datum waarop [werknemer] weer volledig arbeidsgeschikt was op 1 april 2019. Op dat moment was [werknemer] immers weer volledig aan het werk.