Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de memorie van antwoord van de Staat;
- een stuk getiteld “Nadere precisiering grieven” van [appellant] , met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
Affidavit in support of request for extraditionvan de
United States district court Western district of Texas Austin divisionvan 21 maart 2022, dat is gevoegd bij het uitleveringsverzoek. Uit het uitleveringsverzoek blijkt dat [appellant] in de VS wordt verdacht van vier strafbare feiten namelijk 1)
“conspiracy to commit fraud and related activity in connection with computers,2)
“conspiracy to commit wire fraud”, 3)
“conspiracy to commit money laundering” en 4)
“aggravated identity theft”. Kort samengevat gaat het erom dat [appellant] ervan wordt verdacht dat hij één van de ontwikkelaars is van malware met behulp waarvan gevoelige informatie (waaronder inloggegevens, financiële informatie en andere persoonlijke gegevens) is gestolen van minstens 15 miljoen computers wereldwijd. Ook wordt hij verdacht van witwassen.
county jailsin Texas en zijn (kwetsbare) fysieke en mentale gezondheidssituatie maken dat uitlevering een dreigende schending van artikel 3 EVRM oplevert. Hierbij heeft [appellant] verwezen naar zijn medische voorgeschiedenis en naar verslagen van de gevangenispsycholoog. Daarnaast heeft [appellant] aandacht gevraagd voor een dreigende (flagrante) schending van zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, omdat een Amerikaanse aanklager zich onvoldoende terughoudend zou hebben uitgelaten over zijn vermeende schuld. Bij de brief is een verklaring van [appellant] zelf gevoegd.
Bastrop County Jailin Bastrop of
Jack Harwell Detention Centerin Waco) en dat hij na een eventuele veroordeling wordt geplaatst in een federale gevangenis onder het gezag van de Federal Bureau of Prisons (BOP), dan wel een inrichting die voldoet aan de federale standaarden. Verder bevat de brief garanties met betrekking tot het celoppervlak, het plaatsingsproces (waarbij rekening gehouden wordt met de persoonlijke omstandigheden van [appellant] ) en zijn toegang tot gezondheidszorg. Met betrekking tot de toegang tot de gezondheidszorg vermeldt de brief het volgende:
4.Procedure bij de kortgedingrechter
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Nieuwe grieven; ondubbelzinnig aanvaard
‘rigorous scrutiny’verwacht [5] . Uitlevering kan een schending van artikel 3 EVRM opleveren indien er gegronde redenen (
‘substantial grounds’) zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel risico (
‘a real risk’) loopt om te worden onderworpen aan foltering of aan een (andere) onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing; het is aan de opgeëiste persoon om dat aan te tonen [6] . Er kan pas worden gesproken van strijd met artikel 3 EVRM als sprake is van leed dat
‘a minimum level of severity’heeft; daarbij neemt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in aanmerking dat een gevangenisstraf een zekere mate van leedtoevoeging impliceert [7] . Bij de beoordeling van het risico moeten alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Een algemene verwijzing naar problemen met de naleving van mensenrechten in het verzoekende land is in beginsel onvoldoende om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te kunnen nemen [8] . Aannemelijk moet zijn dat de uit te leveren persoon met een dergelijke schending te maken zal krijgen. Als aan deze eisen is voldaan, kan de Minister niet volstaan met een verwijzing naar het vertrouwensbeginsel.
‘one of the most fundamental provisions’van het EVRM [9] . De tekst van artikel 2 EVRM staat de doodstraf toe, maar met Protocol 13 (door vrijwel alle lidstaten, waaronder Nederland, geratificeerd) werd de doodstraf afgeschaft. Los daarvan geldt dat het EHRM al sinds de jaren tachtig bepaalde aspecten van de doodstraf, zoals de zogeheten
death row, als strijdig met artikel 3 EVRM beschouwt [10] . In 2005 sprak het EHRM uit dat de doodstraf op zich een onmenselijke en vernederende behandeling is in strijd met artikel 3 EVRM [11] .
“would be exposed to a real risk of being subject to a flagrant denial of justice” [13] . Voor zo’n
‘flagrant denial of justice’is niet genoeg dat zich een situatie voordoet die op nationaal niveau een schending van artikel 6 EVRM inhoudt. Vereist is
“a breach of the principles of fair trial guaranteed by Article 6 which is so fundamental as to amount to a nullification, or destruction of the very essence, of the right guaranteed by that Article” [14] . Het gaat er bovendien om dat het proces als geheel eerlijk is. Dat brengt mee dat een uit een oogpunt van artikel 6 EVRM bedenkelijke gang van zaken in beginsel kan worden hersteld, hetzij door de rechter zelf hetzij in hoger beroep [15] . Ook in dit verband gelden dus strenge eisen.
Jack Harwell Detention Center, een van de inrichtingen die door de Amerikaanse autoriteiten is genoemd als inrichting waar [appellant] mogelijk zal worden geplaatst. Zoals de Staat terecht opmerkt, en [appellant] zelf ook onderkent, gaat het wel om oudere informatie. Bovendien is het hof het met de Staat eens dat de informatie inhoudelijk onvoldoende is om te kunnen concluderen dat [appellant] een reëel risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 3 EVRM. Zoals de Staat terecht stelt: een paar (gedateerde) berichten over gevangenisbewaarders die (seksuele) relaties aangingen met gedetineerden, een bericht over de financiën van de inrichting en daarbij al dan niet betrokken functionarissen en een petitie voor de vrijlating van een specifieke gedetineerde, vormen geen onderbouwing van een actuele situatie die (structureel) in strijd is met artikel 3 EVRM.
“in exceptional circumstances” artikel 8 EVRM aan uitlevering in de weg kan staan. Niet onderbouwd is dat van zulke omstandigheden sprake is.
death row phenomenon) boven het hoofd zal hangen. Ook bestaat volgens hem het reële risico dat de tenlastelegging zal worden uitgebreid en dat hij zal worden vervolgd voor het delict
‘acts of terrorism transcending national boundaries’ (Title 18, chapter 113B, par. 2332b). Het aan [appellant] tenlastegelegde
‘computer intrusion’kwalificeert in dat laatste geval als federaal terroristisch misdrijf als het wordt begaan met een terroristisch oogmerk. [appellant] stelt dat alleen al een verdenking van terreur in de VS direct een potentiële schending van artikel 3 EVRM in het leven roept. Volgens [appellant] zijn de door hem geschetste risico’s reëel vanwege het eerder genoemde nationale veiligheidsaspect, de omvang van het onderzoek (gegevens gestolen van minstens 15 miljoen computers, waaronder veel militaire informatie) en de betrokkenheid van het
Department of the Army Criminal Investigation Division(ACID) en de
Naval Criminal Investigation Service(NCIS) bij het onderzoek en hun aanwezigheid bij de persconferentie.
‘substantial grounds’zijn om aan te nemen dat er een reëel risico is voor een dreigende schending van artikel 2 en/of 3 EVRM.
“substantial grounds”aan te nemen, nog daargelaten de vraag of die scenario’s überhaupt feitelijk mogelijk zijn. Zo heeft de Staat ter zitting terecht opgemerkt dat het de vraag is of toevoeging van het bestanddeel “met terroristisch oogmerk” mogelijk is zonder ook – in strijd met artikel 15 lid 2 Uv – het onderliggende feitencomplex uit te breiden. Dezelfde vraag zou gesteld kunnen worden bij de kwalificatie “spionage”. Los daarvan geldt dat het enkele feit dat er met behulp van de malware militaire gegevens zijn gestolen en dat de opsporingsdiensten ACID en NCIS van het Amerikaanse leger betrokken zijn bij het onderzoek en wat betreft ACID ook aanwezig waren bij de persconferentie van de aanklager, niet maakt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat [appellant] een reëel risico loopt om te worden vervolgd voor spionage of een terreurdaad – veel zwaardere delicten dan in het uitleveringsverzoek zijn omschreven – én dat de VS dit zonder toestemming van Nederland zullen doen. De Staat heeft erop gewezen dat het enkele feit dat er ook militaire slachtoffers zijn, de betrokkenheid van ACID en NCIS kan verklaren, terwijl deze diensten bovendien mogelijk expertise hebben op het gebied van cybercrime. Dit laatste wordt bevestigd door het feit dat [appellant] zelf in zijn pleitnota (randnr. 14) vermeldt dat de ACID volgens haar eigen website alleen in actie komt bij (onder meer)
“the most complex cybercrimes”. Ook de website van de NCIS maakt kennelijk melding van expertise op het gebied van cybercrime (zie eveneens de pleitnota van [appellant] , randnr. 15). Dat op die websites ook aspecten van nationale veiligheid worden vermeld maakt nog niet dat “dus” sprake is van een reëel risico dat [appellant] zal worden vervolgd voor terrorisme of spionage. [appellant] heeft onvoldoende aangevoerd om de
“substantial grounds/real risk”- drempel te halen.
CIA Blacksitesen de gang van zaken rond Guantánamo Bay betoogt, in zijn algemeenheid aan te nemen dat de VS niet kunnen worden vertrouwd als het gaat om de naleving van mensenrechten en uitleveringsvoorwaarden. Overigens heeft de vertegenwoordiger van de Staat ter zitting verklaard dat voor zover haar bekend de VS in uitleveringszaken nog nooit iets zonder toestemming hebben gedaan waarvoor zij volgens het Uv toestemming van Nederland hadden moeten vragen.
death row phenomenondan wederom in beeld komt. Tot slot zou het ertoe kunnen leiden dat [appellant] alsnog in een staatsgevangenis terecht komt, onder zeer slechte detentieomstandigheden, hetgeen in combinatie met zijn kwetsbare gezondheid ook een schending van artikel 3 EVRM kan opleveren, aldus nog steeds [appellant] .
(“consecutive”)opleggen van federale straffen betekent dat de VS hem voor iedere vermeend gestolen set inloggegevens apart kunnen bestraffen en hem zo een “de facto en de iure
irreducible”gevangenisstraf kunnen opleggen. [appellant] verwijst in dat verband naar de zaak van […] , de militair die verdacht wordt van het lekken van overheidsgevoelige informatie over de oorlog in [land] en aan wie elk document dat hij heeft gelekt apart ten laste wordt gelegd. Het gaat in dit geding echter niet om de vraag of dit juridisch mogelijk is voor de VS, maar om de vraag of er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat dat de VS dit in de zaak van [appellant] zullen doen, en wel op zodanige wijze dat het leidt tot een levenslange gevangenisstraf, zonder hierover open kaart te spelen en dit in het uitleveringsverzoek te vermelden. De Staat heeft hierover opgemerkt dat de ervaring is dat als er feiten “gestapeld” worden dit ook in het verzoek wordt vermeld. [appellant] heeft daar niets tegenover gesteld en het bij theoretische mogelijkheden gehouden. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat sprake is van een reëel risico op een (de facto) levenslange gevangenisstraf zonder enige mogelijkheid van vervroegde vrijlating (zie ook hierboven onder 6.21).
“a breach of the principles of fair trial guaranteed by Article 6 which is so fundamental as to amount to a nullification, or destruction of the very essence, of the right guaranteed by that Article”). Als bovendien al zou worden aangenomen dat wel sprake is van een inbreuk op artikel 6 EVRM, geldt dat deze inbreuk kan worden hersteld door een instructie van de rechter aan de juryleden dan wel door hoger beroep. De algemene stelling dat dit in de praktijk niet zo eenvoudig gaat en dat de kans op beïnvloeding van de rechtsprekende leken in de VS aanzienlijk groot is, is niet onderbouwd en is onvoldoende grond om aan te nemen dat sprake is van een dreigende flagrante schending van artikel 6 EVRM als hiervoor bedoeld.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kortgedingrechter in de rechtbank Den Haag van 13 juni 2023;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding, in hoger beroep aan de kant van de Staat tot op heden begroot op € 783,- aan griffierecht en € 3.549,- voor salaris advocaat, en op en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart deze proceskostenvergoeding uitvoerbaar bij voorraad.