5.3.Niet in geschil is dat belanghebbende in 2017 voor toepassing van het Verdrag als inwoner van Zuid-Korea dient te worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat de pensioenafkoop dient te worden aangemerkt als ‘andere soortgelijke beloning’ in de zin van artikel 19, lid 1, van het Verdrag. Het geschil spitst zich toe op de vragen (i) of de BV kwalificeert als onderneming van de bronstaat, en zo ja, (ii) of de pensioenafkoop als zodanig ten laste is gekomen van haar winst, een en ander als bedoeld in artikel 19, lid 2, van het Verdrag. Deze vragen liggen in elkaars verlengde, aangezien zij onderdeel vormen van dezelfde toewijzingsbepaling.
5.4.1.Als eerste komt de vraag aan de orde of sprake is van een onderneming van de bronstaat. Als dat niet het geval is, kan er immers ook niets ten laste van de winst van een dergelijke onderneming komen.
5.4.2.Volgens artikel 3, lid 1, letter f, van het Verdrag betekent de uitdrukking ‘onderneming van de andere Staat’ een onderneming gedreven door een inwoner van de andere staat (in dit geval Nederland). Niet in geschil is dat de BV inwoner is van Nederland voor toepassing van het Verdrag. Het begrip ‘onderneming’ wordt als zodanig niet gedefinieerd in het Verdrag. Bij gebrek aan een definitie van het begrip ‘onderneming’ in het Verdrag, moet voor de uitleg van dit begrip op grond van artikel 3, lid 2, van het Verdrag in beginsel worden aangesloten bij de betekenis van die uitdrukking volgens de Nederlandse belastingwetgeving, tenzij het zinsverband anders vereist Onder ‘zinsverband’ dient, gelet op de Engelse authentieke versie, te worden verstaan: ‘context’.
5.4.3.Nu de BV is onderworpen aan de vennootschapsbelasting en de vraag of sprake is van een onderneming van de bronstaat in dit geval zeer nauw samenhangt met de vraag of de pensioenafkoop als zodanig ten laste van haar winst is gekomen, moet de eerstgenoemde vraag worden beoordeeld aan de hand van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb; versie 2017). In algemene zin wordt onder ‘onderneming’ verstaan een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt beoogd door deelname aan het economische verkeer winst te behalen. Niet in geschil is dat de BV vanaf de pensioentoezegging in 1999 tot medio 2011 een dergelijke (materiële) onderneming dreef. In deze jaren zijn dotaties aan de pensioenvoorziening ten laste van haar winst gebracht (zie 5.5.3). Op deze grond is sprake van een onderneming van Nederland voor toepassing van artikel 19, lid 2, van het Verdrag.
5.4.4.Zelfs indien hieraan veronderstellenderwijs voorbijgegaan zou moeten worden, is voor alle jaren – zowel het jaar van de pensioenafkoop als de eerdere jaren vanaf 1999 – artikel 2, lid 5, Wet Vpb van belang. Ingevolge deze bepaling worden, onder andere, besloten vennootschappen met besloten aansprakelijkheid geacht hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen. Deze zogenoemde ondernemingsfictie betekent niet alleen dat alle vermogensbestanddelen van de genoemde lichamen tot het ondernemingsvermogen worden gerekend, maar ook dat de genoemde lichamen altijd worden geacht een onderneming te drijven. Dit impliceert tevens dat bij de genoemde lichamen altijd een winstoogmerk wordt verondersteld. Er is in dit geval geen verdragscontext voorhanden die tot een andere uitleg noopt. Gelet hierop moet de BV worden geacht een onderneming te drijven als bedoeld in artikel 3, lid 1, letter f, van het Verdrag. Er is derhalve ook op deze grond sprake van een onderneming van Nederland voor toepassing van artikel 19, lid 2, van het Verdrag. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de BV sinds 2012 geen onderneming in materiële zin heeft gedreven, doet in dit verband niet ter zake. Evenmin is in het onderhavige geval artikel 4, letter b, Wet Vpb van belang, aangezien deze bepaling geen betrekking heeft op besloten vennootschappen.
5.5.1.Vervolgens komt de vraag aan de orde of de pensioenafkoop ‘als zodanig’ ten laste van de winst van de BV is gekomen.
5.5.2.Uit de toevoeging ‘als zodanig’ volgt dat de uitzondering op de toewijzing van het heffingsrecht aan de woonstaat slechts van toepassing is als de pensioenuitkering of de andere soortgelijke beloning zelf ten laste komt van in de bronstaat behaalde ondernemingswinst. Deze uitleg is in overeenstemming met de kennelijke strekking van artikel 19, lid 2, van het Verdrag. Het in het tweede lid neergelegde heffingsrecht van de bronstaat maakt het deze staat mogelijk met de heffing over het pensioen of de andere soortgelijke beloning het budgettaire verlies goed te maken dat hij lijdt doordat het pensioen of de beloning ten laste komt van aldaar belaste ondernemingswinst (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 december 1997, ECLI:NL:GHSHE:1997:AA6062). Daarnaast valt te wijzen op het nadeel dat de bronstaat lijdt doordat het pensioen als uitgesteld loon bij de genieter ervan niet eerder in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken. 5.5.3.Belanghebbende stelt dat de pensioenafkoop rechtstreeks ten laste van de pensioenvoorziening is gebracht en dat de voorziening niet is vrijgevallen ten gunste van de winst. De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat de pensioenvoorziening ten gunste van de winst is vrijgevallen, waartegenover een even grote kostenpost staat in de vorm van loon uit vroegere dienstbetrekking. Voor de beoordeling van dit geschilpunt is de boekhoudkundige verwerking in de (fiscale) jaarstukken van de BV echter van ondergeschikt belang, aangezien deze op verschillende manieren kan plaatsvinden met hetzelfde eindresultaat. Het gaat in dit geval om de uitleg van de zinsnede “charged as such against profits”, waarvan in de Nederlandse belastingwetgeving geen omschrijving voorhanden is. Bij de uitleg hiervan gaat het niet in strikte zin om de verwerking van de betaling van de afkoopsom in het jaar van de pensioenafkoop, maar dient ook in aanmerking te worden genomen op welke wijze het voor de pensioenafkoop beschikbare saldo (in eerdere jaren) met dit oogmerk ten laste van de winst is gevormd. In een geval van pensioen in eigen beheer waarbij ten laste van de winst een voorziening wordt gevormd met als doel in de toekomst pensioenuitkeringen aan de directeur-grootaandeelhouder te doen, betekent dit dat deze uitkeringen ‘als zodanig’ ten laste van de winst komen. Belanghebbende gaat derhalve uit van een te beperkte uitleg van de zinsnede “charged as such against profits”. De pensioenafkoop komt immers ten laste van de door de BV opgebouwde pensioenvoorziening, die in de opbouwjaren is gevormd ten laste van de winst door middel van dotaties aan deze voorziening (en vanaf medio 2011 door oprenting van de voorziening). De conclusie luidt dat de pensioenafkoop als zodanig ten laste van de winst van de BV is gekomen in de zin van artikel 19, lid 2, van het Verdrag. Deze uitleg is in overeenstemming met artikel 31, lid 1, van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, op grond waarvan de betekenis van ongedefinieerde begrippen moet worden vastgesteld aan de hand van de gewone betekenis daarvan en in het licht van voorwerp en doel van het betreffende verdrag, waarbij in dit geval groot belang toekomt aan de kennelijke strekking van artikel 19, lid 2, van het Verdrag (zie 5.5.2).
5.5.4.Belanghebbende betoogt dat deze uitleg de reikwijdte van artikel 19, lid 2, van het Verdrag te ver zou oprekken waardoor de hoofdregel van artikel 19, lid 1, van het Verdrag zinledig zou worden. Hiermee miskent belanghebbende echter dat het bijvoorbeeld zeer wel denkbaar is dat een pensioen(afkoop) ten laste komt van een niet aan vennootschapsbelasting onderworpen lichaam, welk geval niet onder de uitzondering van artikel 19, lid 2, van het Verdrag zou vallen. Bovendien miskent belanghebbende hiermee de kennelijke strekking van artikel 19, lid 2, van het Verdrag zoals uiteengezet in 5.5.2. Daar komt bij dat artikel 19, lid 2, van het Verdrag geldt voor beide verdragsluitende staten. Als een inwoner van Nederland een pensioenuitkering of -afkoopsom ontvangt die afkomstig is uit Zuid-Korea en de inkomsten aldaar niet ten laste zijn gekomen van winst die aldaar is behaald door een onderneming van Zuid-Korea, komt het exclusieve heffingsrecht toe aan Nederland. Voorts is denkbaar dat een inwoner van Zuid-Korea pensioen ontvangt dat afkomstig is uit een derde staat. In dat geval ontzegt artikel 19, lid 1, van het Verdrag, dat een wereldwijd toepassingsbereik heeft, het heffingsrecht aan Nederland. Ook in zoverre is artikel 19, lid 1, van het Verdrag dus geen zinledige bepaling.