ECLI:NL:GHDHA:2023:1386

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.323.195/01 en 200.323.195/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en belanghebbendheid van ouders zonder gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 november 2022, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 24 mei 2023. De moeder voerde aan dat de vader, die geen gezag heeft, ten onrechte als belanghebbende was aangemerkt en dat er geen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigde. Het hof oordeelde dat de vader geen belanghebbende was in deze procedure, omdat hij geen contact had met de minderjarige en zijn rechten niet direct werden geraakt door de ondertoezichtstelling. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking van de kinderrechter niet op de juiste gronden was gebaseerd, aangezien er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was aangetoond. De ondertoezichtstelling werd daarom vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging werd afgewezen. Het hof benadrukte dat dit niet betekende dat er geen contact tussen de minderjarige en de vader moest komen, maar dat de maatregel van ondertoezichtstelling niet het juiste middel was in deze situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummers : 200.323.195/01 en 200.323.195/02
rekestnummer rechtbank : JE RK 22-2135
zaaknummer rechtbank : C/10/644421
beschikking van de meervoudige kamer van 5 juli 2023
inzake
[appellante] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen, gemeente Westland,
tegen
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Regio Zuid-Holland Zuid,
gevestigd te Dordrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als degene wiens verklaring voor de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is
aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende op een bij het hof bekend adres.
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Heere-Helmink te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming.
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 november 2022, verbeterd bij beschikking van 20 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 21 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 25 april 2023 met bijlagen, ingekomen op 26 april 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de GI van 2 mei 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde dag;
- een e-mailbericht van de zijde van de GI van 22 mei 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger gi 1] , mevrouw [vertegenwoordiger gi 2] en mevrouw [vertegenwoordiger gi 3] .
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De vader is met bericht van verhindering niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren: [minderjarige]
, op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.3
[minderjarige] is per 24 november 2017 onder toezicht van de GI gesteld.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 december 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 24 november 2022. Op 22 november 2022 heeft de kinderrechter de bestreden beschikking gewezen, die inhoudt dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd tot 24 mei 2023. Bij beschikking van 25 januari 2023 heeft dit hof de hiervoor genoemde beschikking van de kinderrechter van 15 december 2021 vernietigd en is alsnog het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] afgewezen.
3.5
Bij beschikking van 20 april 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 24 mei 2023. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt:
in de bodemprocedure:
om de bestreden beslissing te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de vader geen belanghebbende in deze is;
  • de GI niet ontvankelijk te verklaren en/of het verzoek alsnog af te wijzen.
in het incident / de schorsingsprocedure:
om de werking van de beschikking van 22 november 2022, zoals verbeterd bij beschikking van 20 december 2022, te schorsen.
4.3
De GI verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen en in de schorsingsprocedure het verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De moeder voert - samengevat – drie grieven aan.
Grief I: in de bestreden beschikking is de vader wederom als belanghebbende aangemerkt door de kinderrechter. Echter, in de beschikking van 25 januari 2023 heeft het hof geoordeeld dat de vader geen belanghebbende is. Onder verwijzing naar de argumentatie in deze beschikking grieft de moeder dat de vader ten onrechte als belanghebbende is aangemerkt.
Grief II: een ondertoezichtstelling kan op grond van het bepaalde in artikel 1:260, lid 2 BW worden verlengd op verzoek van de GI. Als er (nog) geen ondertoezichtstelling is, kan in beginsel alleen de raad een verzoek indienen op grond van het bepaalde in artikel 1:255, lid 2 BW. Gelet op de beschikking van het hof van 25 januari 2023 stond [minderjarige] niet meer onder toezicht vanaf 24 december 2021. Immers, alsnog is het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] over de periode 24 december 2021 tot 24 november 2021 afgewezen. Dat betekent dat, naar achteraf is gebleken, er geen ondertoezichtstelling gold op het moment dat de GI een verlengingsverzoek indiende en de kinderrechter de bestreden beschikking wees. Er bestond daarom geen rechtsgrond voor de GI om verlenging van de ondertoezichtstelling vragen en de kinderrechter kon geen verlenging uitspreken. Bovendien was de GI niet bevoegd op grond van de wet om een verzoek te doen, omdat er geen sprake meer was van een ondertoezichtstelling. De moeder meent dat de rechtsgevolgen van een ondertoezichtstelling wegvallen bij de vernietiging van de uitspraak in eerste aanleg waarin deze werd uitgesproken, niet alleen wat betreft de periode waarvoor deze ondertoezichtstelling in deze uitspraak was uitgesproken, maar ook voor eventuele toekomstige verlengingen ervan.
Dat betekent dat de GI niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De verlengde ondertoezichtstelling bestaat van rechtswege niet meer, althans: de beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling komt voor vernietiging in aanmerking wegens de niet-ontvankelijkheid van de GI.
Grief III: voor zover de GI ontvankelijk is in haar verlengingsverzoek, voert de moeder aan dat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelt in de bestreden beschikking dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Echter, het gerechtshof oordeelde bij voornoemde beschikking van 25 januari 2023 over precies dezelfde situatie dat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling. De mondelinge behandeling bij het hof over de situatie was op 9 december 2022, derhalve nog later dan de mondelinge behandeling bij de kinderrechter, die op 31 oktober 2022 plaatsvond. In beide procedures waren dezelfde discussies en dezelfde feiten aan de orde. Gezien de beoordeling van het hof in de beschikking van 25 januari 2023 heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking ten onrechte geoordeeld dat is voldaan aan de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling en is de ondertoezichtstelling volgens de moeder dus ten onrechte verlengd.
5.2
De GI voert - samengevat – het volgende aan.
Ten aanzien van grief I: de GI meent dat de vader bij de verlenging van de ondertoezichtstelling wel als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Door de vraag of deze verlengd moet worden of niet, wordt hij via de beschikking van het hof van 2 juni 2021 – waarin is beslist over de omgang tussen de vader en [minderjarige] - immers rechtstreeks in zijn rechten en plichten geraakt. De uitoefening van dat omgangsrecht en de omgangsplicht is een van de doelstellingen binnen de ondertoezichtstelling.
Ten aanzien van grief II: de GI is nog niet eerder voor de vraag gesteld wat een binnen het kader van een rechtmatigheidstoets (achteraf) vernietigde beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling betekent voor de inmiddels uitgesproken volgende verlenging van die ondertoezichtstelling. De GI stelt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich verzet tegen de stelling van de moeder dat er vanaf 24 december 2021 geen ondertoezichtstelling meer zou zijn geweest waardoor deze ook niet verlengd kon worden. Op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot verlenging ondertoezichtstelling was deze er immers nog wel. De rechtbank had dus onder inhoudelijke toetsing van het verzoek kunnen komen tot verlenging.
De GI is van mening dat de huidige ondertoezichtstelling nog steeds geldig is en ook op legitieme inhoudelijke gronden is uitgesproken. Het vernietigen van de voorgaande verlenging van de ondertoezichtstelling door het hof verandert hier niets aan.
Ten aanzien van grief III: de GI stelt dat wanneer de vernietigde beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 15 december 2021 en de huidige (verbeterde) beschikking verlenging ondertoezichtstelling van 22 november 2022 naast elkaar worden gelezen, er een verschil in onderbouwing te zien is. De laatst genoemde beschikking geeft duidelijk blijk van een door de kinderrechter uitvoerig gemotiveerde ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Het gaat niet alleen om contactherstel, maar ook om identiteitsvorming van [minderjarige] . In de beschikking van het hof van 25 januari 2023 wordt daar niets over opgemerkt. Het feit dat de ondertoezichtstelling inmiddels verlengd was, en de uitgebreide motivering van de kinderrechter daartoe, is in de beschikking van het hof niet meegewogen. De GI ziet dat [minderjarige] klem zit en zich in een loyaliteitsconflict bevindt. De GI meent dat de moeder niet genegen is om een beweging te maken in het belang en de behoeften van [minderjarige] . Dit is in de kern genomen de ernstige ontwikkelingsbedreiging die voor [minderjarige] bestaat en die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
Oordeel hof
5.3
Het hof stelt vast dat de moeder ter terechtzitting haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking heeft ingetrokken, zodat dit verzoek geen nadere bespreking behoeft.
Procedureel en inhoudelijk
5.4
De termijn van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is op 24 mei 2023 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling over de periode van 24 november 2022 tot 24 mei 2023 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Belanghebbende
5.6
Het hof stelt voorop dat het de vader in deze hoger beroepprocedure, anders dan de kinderrechter, als informant heeft aangemerkt. In beginsel is een ouder zonder gezag immers geen belanghebbende in een procedure over een ondertoezichtstelling (HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665). Het hof ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. De vader heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom dat hier anders zou zijn. De vader heeft op dit moment geen contact met de minderjarige. Zijn omgangsrecht en -plicht staan in beginsel los van de ondertoezichtstelling, en worden daardoor niet rechtstreeks, maar indirect geraakt. Het feit dat de GI als doel van de ondertoezichtstelling de uitvoering van een omgangsregeling nastreeft, doet daaraan niet af. Het gaat hier om de (wijze van) uitvoering van een recht en een plicht die ook zonder de ondertoezichtstelling bestaan en door de ondertoezichtstelling niet worden ingeperkt.
De beslissing van het hof om de vader aan te merken als informant strookt met hetgeen de vrouw in haar eerste grief heeft betoogd en met haar verzoek om te bepalen dat de vader geen belanghebbende is. Het hof ziet echter geen aanleiding om de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en aan te passen. Het hof overweegt dat de beslissing van de kinderrechter om de vader aan te merken als belanghebbende niet is vervat in het dictum van de eindbeschikking. De grief van moeder dat de kinderrechter de vader ten onrechte als belanghebbende is aangemerkt kan, indien deze grief zou slagen, niet leiden tot een vernietiging van het dictum. Daarom is het hof van oordeel dat de moeder geen belang heeft bij haar grief ter zake.
Doorwerking van de vernietiging van een eerdere beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling?
5.7
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1112, NJ 1994, 66, is het hof van oordeel dat de tweede grief van de moeder faalt. In voornoemde uitspraak van de Hoge Raad wordt - kort gezegd - overwogen dat de kinderrechter die tot taak heeft te beslissen of hij tot (verdere) verlenging van een uithuisplaatsing dient over te gaan, zal moeten beoordelen of naar het tijdstip van zijn beslissing een uithuisplaatsing (nog steeds) in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind noodzakelijk is, onafhankelijk van hetgeen hij daaromtrent bij zijn voorafgaande beschikking(en) had beslist. Een beschikking tot verlenging van de termijn van uithuisplaatsing heeft derhalve zelfstandige betekenis en verliest haar rechtskracht niet in geval van vernietiging van de voorafgaande beschikking.
5.8
Het betoog van de moeder dat bovengenoemde uitspraak van de Hoge Raad niet zou gelden voor zaken betreffende ondertoezichtstelling wordt verworpen, onder verwijzing naar een conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) uit 2003 en een uitspraak van de Hoge Raad uit 2008 waarin de vraag naar de eventuele doorwerking van de maatregel ook voor de ondertoezichtstelling ontkennend wordt beantwoord: conclusie AG, ECLI:NL:PHR:2003:AF0872, onder 2.7., tweede en derde volzin, en HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF8932 (zie de conclusie AG, ECLI:NL:PHR:2008:BF8932, onder 2.3).
5.9
Door de moeder is ter zitting ter onderbouwing van haar standpunt nog verwezen naar een tweetal uitspraken van de Hoge Raad, te weten HR 15 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:684 (rov. 3.2.1) en HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1112. In de eerstgenoemde uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat als de beslissing tot beëindiging van het gezag van een ouder wordt vernietigd, dit tot gevolg heeft dat het ouderlijk gezag geacht wordt altijd in stand te zijn gebleven. Een parallel met onderhavige zaak kan echter niet getrokken worden, gelet op het feit dat een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing, anders dan een beslissing over het gezag, steeds voor een beperkte periode beoordeeld en uitgesproken. Juist voor die gevallen volgt uit de in rechtsoverweging 5.7 en 5.8 aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad dat de beslissing tot (verdere) verlenging van een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing op zijn eigen merites moet worden beoordeeld, onafhankelijk van hetgeen daarover in een eerdere beschikking is beslist. In de tweede zaak waarnaar de moeder heeft verwezen, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien in hoger beroep geoordeeld wordt over de (on)rechtmatigheid van een reeds verlopen machtiging tot uithuisplaatsing, en de machtiging onrechtmatig wordt geoordeeld, de bestreden beschikking moet worden vernietigd en het inleidende verzoek daartoe moet worden afgewezen. In de betreffende uitspraak heeft de Hoge Raad zich niet uitgelaten over de vraag welke gevolgen een dergelijke beslissing heeft op een ondertussen reeds uitgesproken verlenging van de machtiging, en evenmin valt daarin te lezen dat de Hoge Raad terugkomt op de in rechtsoverweging 5.7 van deze beschikking genoemde uitspraak uit 1993.
Ten tijde van de bestreden beschikking was er sprake van een (verlengde) ondertoezichtstelling en was de GI bevoegd om daarvan verlenging te vragen. Uit de hiervoor besproken systematiek volgt dat die bevoegdheid – en daarmee haar ontvankelijkheid - niet komt te vervallen indien bij latere uitspraak in hoger beroep de beslissing tot (eerdere) verlenging van de ondertoezichtstelling wordt vernietigd. De grief van de moeder slaagt derhalve niet.
Inhoudelijk
5.12
Gelet op de voorhanden gegevens en het besprokene ter zitting is het hof inhoudelijk, anders dan de kinderrechter in de bestreden beschikking, van oordeel dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Dit volgt niet reeds uit het feit dat het hof zulks in de beschikking van 25 januari 2023 heeft geoordeeld, aangezien de rechter hierbij steeds gehouden is tot een eigen afweging van de actuele situatie. Inhoudelijk sluit het hof zich echter, na deze eigen afweging over de actuele situatie, aan bij de beschikking van dit hof van 25 januari 2023 in het oordeel dat er - naast het feit dat er geen omgangsregeling op vrijwillige basis tot stand komt en geen contact is tussen [minderjarige] en haar vader - geen sprake is van de voor een ondertoezichtstelling bijkomende omstandigheden die tot het oordeel leiden dat [minderjarige] hierdoor ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Ter aanvulling overweegt het hof dat men zich in algemene zin kan afvragen of opgroeien met louter één ouder steeds een ernstige ontwikkelingsbedreiging zal opleveren. In dit specifieke geval heeft het hof daar geen aanwijzingen voor gevonden. Het gaat goed met [minderjarige] , ook op school. Zij heeft een rijk sociaal leven en zit goed in haar vel. Ze is een sporttalent en is gelukkig. Er zijn geen zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Van concrete ernstige bedreigingen in de (identiteits-)ontwikkeling van [minderjarige] als zij geen contact heeft met haar vader - anders dus dan dat het in zijn algemeenheid in het belang van kinderen kan worden geacht om contact met hun beide ouders te hebben - is het hof niet, althans onvoldoende gebleken. Hoewel het hof zich ervan bewust is dat de afhoudende opstelling van de moeder hier (mede) aan ten grondslag kan liggen, constateert het hof dat er geen kindsignalen bij [minderjarige] naar voren zijn gekomen of kunnen worden vastgesteld die duiden op een dergelijke ernstige ontwikkelingsbedreiging. De zorgen die er bij de GI bestaan over de vraag of [minderjarige] op dit moment (nog) last heeft van trauma of nachtmerries, worden door moeder weersproken en vinden ook in de stukken onvoldoende bevestiging. Volgens moeder is [minderjarige] hiervoor ook door een psycholoog behandeld. Van angst voor de vader is bij het contactmoment op 7 december 2022 bij Enver niet gebleken, zoals de GI ook zelf heeft gesteld. [minderjarige] heeft er evenmin blijk van gegeven het contact met de vader te missen. Het hof ziet in dit geval ook onvoldoende aanwijzingen voor het bestaan van een copingsmechanisme dat, indien onbehandeld, tot een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] leidt.
5.13
Het voorgaande leidt ertoe dat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling en dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog dient te worden afgewezen.
Het voorgaande betekent nadrukkelijk niet dat het hof van oordeel is dat er geen contact tussen [minderjarige] en haar vader moet komen, maar slechts dat de maatregel van ondertoezichtstelling hiervoor in dit geval niet het geëigende middel is. Het oordeel van het hof doet dus ook niet af aan het recht van de vader op omgang en de verplichting van de moeder om zich hiervoor in te zetten.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 november 2022, verbeterd bij beschikking van 20 december 2022, en opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.A.J. Bollen, A.F. Mollema en Z. Gademan, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier, en is op 5 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.