In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 november 2022, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 24 mei 2023. De moeder voerde aan dat de vader, die geen gezag heeft, ten onrechte als belanghebbende was aangemerkt en dat er geen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigde. Het hof oordeelde dat de vader geen belanghebbende was in deze procedure, omdat hij geen contact had met de minderjarige en zijn rechten niet direct werden geraakt door de ondertoezichtstelling. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking van de kinderrechter niet op de juiste gronden was gebaseerd, aangezien er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was aangetoond. De ondertoezichtstelling werd daarom vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging werd afgewezen. Het hof benadrukte dat dit niet betekende dat er geen contact tussen de minderjarige en de vader moest komen, maar dat de maatregel van ondertoezichtstelling niet het juiste middel was in deze situatie.