Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Utrecht,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, die in cassatie is gegaan, had eerder verzocht om een contra-expertise, maar dit verzoek was door de kinderrechter afgewezen. De zaak betreft de minderjarige zoon van de moeder en de vader, die gezamenlijk het gezag uitoefenen. De minderjarige was onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst. De GI had verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar de ouders vroegen om afwijzing van dit verzoek en om een deskundigenonderzoek. De kinderrechter had de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, maar het hof had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat een verzoek tot verlenging van de machtiging niet kon worden afgewezen als de periode waarvoor de machtiging was gegeven, was verstreken. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.