Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], België,
gevestigd te Alkmaar,
gevestigd te Utrecht,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag. De moeder, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 november 2020, waarin het gezamenlijk gezag over de kinderen werd beëindigd voor de duur van een jaar. De vader, verweerder in cassatie, had verzocht het beroep te verwerpen. De zaak betreft de ouders van twee kinderen, geboren in 2007 en 2009, die na hun echtscheiding gezamenlijk het gezag uitoefenden. De rechtbank had eerder het gezag van beide ouders beëindigd, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet kon zonder een verzoek op basis van de relevante artikelen in het Burgerlijk Wetboek, met name art. 1:266 en 1:267 BW. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en de rechtbank, en stelde vast dat het gezag van de moeder over de kinderen in stand bleef tot de beschikking van de rechtbank van 29 mei 2020. De Hoge Raad heeft de griffier van de rechtbank Midden-Nederland verzocht deze beslissing aan te tekenen in het gezagsregister.