Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van 29 juli 2021 met bijlagen, ingekomen op 2 augustus 2021;
- een journaalbericht van 22 april 2022 met bijlagen, ingekomen op 25 april 2022;
- een journaalbericht van 26 april 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 3 mei 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van 10 mei 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mailbericht van 11 mei 2022 met bijlagen;
- een e-mailbericht van 26 april 2022 met bijlagen;
- een e-mailbericht van 10 mei 2022 met bijlagen.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en zijn financieel adviseur de heer [financieel adviseur] ;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
- een brief van 17 oktober 2022 met bijlagen, ingekomen op 18 oktober 2022;
- een e-mailbericht van 25 oktober 2022 met als bijlage een vernieuwd productieoverzicht;
- een e-mailbericht van 26 oktober 2022 met bijlagen.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en zijn financieel adviseur de heer [financieel adviseur] ;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de voormalige echtelijke woning), die aan de man mede toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, die nu op nihil wordt gesteld;
- ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 7.313,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- opgenomen de onderlinge regeling die partijen ter zake de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, de voormalige echtelijke woning en de verzekering(en) van Nationale Nederlanden, hebben getroffen, zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 3.5.5 tot en met 3.5.14;
- de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap, de inboedelgoederen, gelast, zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 3.5.15 tot en met 3.5.17;
- bepaald dat partijen overgaan tot afwikkeling van de tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden, zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 3.7.7. tot en met 3.7.14.
€ 522.218,- te betalen, zulks binnen twee weken na betekening van de beschikking in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de man verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door het hof in goede justitie vast te stellen datum, tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden en met bepaling dat de man al hetgeen hij op grond van de financiële afwikkeling van deze echtscheiding aan de vrouw verschuldigd is of zal worden, met dat bedrag mag verrekenen;
primair: de man te veroordelen om in het kader van het periodiek verrekenbeding (artikel 6 huwelijkse voorwaarden) aan de vrouw een bedrag van € 76.675,- te betalen, zulks binnen twee weken na betekening van de beschikking in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de man verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door het hof in goede justitie vast te stellen datum, tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden en met bepaling dat dit bedrag mag worden verrekend met al hetgeen de vrouw op grond van de financiële afwikkeling van deze echtscheiding aan hem verschuldigd is of zal worden;
€ 514.515,50, meer subsidiair een bedrag zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren, welk bedrag de man dient te voldoen aan de vrouw tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, binnen twee weken na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde bedrag over de periode dat de man in verzuim is om volledig aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
5.De motivering van de beslissing
€ 47,- per maand acht het hof redelijk. Het hof zal daarom rekening houden met het bedrag van € 447,- per maand.
€ 304,50 per maand, een pensioenpremie van € 330,72 per maand en een premie WGA van
€ 7,45 per maand. Verder houdt het hof rekening met een vakantietoeslag van 8%, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 2.750,- per maand.
€ 15.610,- aan rente wordt betaald (€ 12.643,- aan de ABN AMRO en € 2.967,- aan de holding). De vrouw heeft deze bedragen niet betwist. Bovendien volgt dit ook uit de aangifte IB 2021 van de man (productie 59) en de jaarrekening 2021 (productie 58). Het hof zal dan ook met deze bedragen rekening houden. Verder overweegt het hof dat het onverdeelde aandeel in de voormalige echtelijke woning aan de zijde van de man inmiddels is verschoven naar box 3 van de aangifte IB, omdat de scheidingsregeling niet meer geldt. Volgens deze regeling mag de partner die de echtelijke woning heeft verlaten deze woning nog 24 maanden als ‘eigen woning’ invoeren in de aangifte IB, waardoor deze partner nog in aanmerking komt voor (hypotheek)renteaftrek. In deze zaak heeft de man echter al meer dan 24 maanden geleden de voormalige echtelijke woning verlaten.
€ 928,- per maand. Hij onderbouwt dit ook met bewijsstukken. De vrouw houdt in de door haar overgelegde draagkrachtberekening (productie 6) eveneens rekening met een bedrag van
€ 928,- per maand. Het hof zal daarom met dit bedrag rekenen. Op de zitting in hoger beroep is door de vrouw echter onweersproken gesteld dat de oudste zoon van partijen inmiddels is afgestudeerd en dat hij een baan heeft, waardoor de kosten van de kinderen thans nog maximaal € 670,- bedragen. Hoewel de vrouw niet heeft gesteld vanaf welke datum met dit bedrag moet worden gerekend, gaat het hof er in redelijkheid vanuit dat de oudste zoon van partijen vanaf 1 oktober 2022 volledig in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en dat de man vanaf die datum nog maar € 670,- bijdraagt aan de kosten van de kinderen. Het hof maakt daarom een draagkrachtberekening voor de periode van 1 januari 2022 tot 1 oktober 2022 en een voor de periode na 1 oktober 2022.
fl. 50.000 (waarbij de schenking is inbegrepen) gestort op de levensverzekeringspolis (toen nog Delta Lloyd, thans Nationale Nederlanden). Hij stelt daarom jegens de eenvoudige gemeenschap een vergoedingsrecht te hebben van € 16.945,- of jegens de vrouw van
€ 8.472,50. De vrouw is bereid mee te gaan in de stelling van de man dat hij van haar nog een bedrag van € 8.472,50 tegoed heeft.
zodra de gemeenschappelijke huishouding feitelijk ophoudt te bestaan;
betreffende het kalenderjaar, waarin het huwelijk wordt ontbonden.”
Dit is een totaal pakket, de afspraken zijn alleen geldig in combinatie met elkaar, dus alle afspraken moeten worden nagekomen. Bij scheiding vervallen alle afspraken.” Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de overeenkomst tussen partijen niet langer geldt als gevolg van de echtscheiding. Dit leidt tot de conclusie dat er geen (gedeeltelijke) verrekening heeft plaatsgevonden tussen partijen.
welwinst uit onderneming omvat, maar
geenwinst die valt onder de vennootschapsbelasting. Het hof heeft begrepen dat de vrouw van mening is dat het inkomensbegrip ook de laatstgenoemde winst omvat.
€ 54.290,- te worden betrokken in het te verrekenen vermogen.
- ING-rekening [bankrekeningnummer 2] t.n.v. de man: € 1.848,-;
- ING Oranje spaarrekening [bankrekeningnummer 3] t.n.v. beide partijen: € 148.011,-;
- ABN AMRO-rekening [bankrekeningnummer 4] t.n.v. de man: € 25.216,-;
- Bankrekeningen [bankrekeningnummer 5] t.n.v. de vrouw: p.m.
- ABN AMRO-rekening [bankrekeningnummer 6] t.n.v. de man: € 40.022,-
- Creditcard t.n.v. de man: € 3.000,-;
- Rabobank-rekening t.n.v. de man: € 236,-.
€ 215.071,- en schenkingen van in totaal € 49.875,- opgenomen die volgens hem in mindering zouden moeten komen op het te verrekenen vermogen. Daarover heeft de vrouw ter zitting naar voren gebracht dat de man eind 2017 € 200.000,- van de erfenis zou hebben uitgegeven voor de aanschaf van een zeilboot. De man heeft verklaard dat hij hiervan inderdaad een zeilboot heeft bekostigd en dat daarom € 200.000,- buiten de verrekening kan worden gelaten. Met betrekking tot hetgeen dat overblijft van de erfenis en de schenkingen, stelt de man dat dat is opgegaan aan de kosten van de huishouding. Hij vindt dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de bepaling van het te verrekenen vermogen, omdat hij deze bedragen heeft voldaan uit zijn privévermogen terwijl dat niet had gehoeven.
- de aandelen van de holding: € 190.964,50
- het beleggingspand: € 27.145,-
- de sloep: € 7.500,-
- uitkering Centraal Beheer € 24.373,30
- de banksaldi: € 109.166,50
6.De beslissing
- met ingang van 1 januari 2022 tot 1 juli 2023: op € 3.717,- per maand;
- met ingang van 1 juli 2023: op € 2.666,- per maand;