Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 19 januari 2022
[Y] B.V. te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
Beoordeling van het hoger beroep
Hof: tekst 2017 en 2018; lid 4] slechts in aanmerking genomen voor zover zij uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privé-doeleinden is verschuldigd. Daarvoor is niet vereist dat de vergoeding ook in het desbetreffende aangiftetijdvak, loontijdvak of boekjaar is betaald of verrekend. Noch de tekst van artikel 13bis, lid 6, Wet LB 1964, waarin de term “verschuldigd” wordt gebruikt, noch de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling geeft aanleiding tot het stellen van een dergelijke eis. Wel moet bij de uitleg van artikel 13bis, lid 6, Wet LB 1964 rekening worden gehouden met het systeem van die wet, dat meebrengt dat de inhoudingsplichtige gehouden is om de belasting in te houden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten en om de in het aangiftetijdvak ingehouden belasting binnen een maand na afloop van dat tijdvak op aangifte af te dragen. In het licht daarvan kan voor de toepassing van artikel 13bis, lid 6, Wet LB 1964 slechts rekening worden gehouden met vergoedingen voor privé-gebruik voor zover deze reeds in het desbetreffende tijdvak onvoorwaardelijk verschuldigd zijn geworden.