Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : 8575420 RL EXPL 20-10271
1.[appellant 1],
Rema & Slappendel B.V.als in persoon,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 27 oktober 2020, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2020 (hierna: het bestreden vonnis);
- het arrest van dit hof van 22 december 2020, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 februari 2021;
- de memorie van grieven van [appellant];
- de memorie van antwoord, tevens inhoudende voorwaardelijk incidenteel appel van de curator;
- de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel.
3.Feiten
4.Procedure bij de rechtbank
A. Ten laste van de boedel van Rema & Slappendel B.V.: het bedrag waarmee de
boedel als gevolg van de executie van het vonnis van de kantonrechter van 18
juni 2019 is verrijkt, zijnde het bedrag van € 11.503,41, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 28 juni 2019, met de bepaling dat deze betaling buiten de
boedel om dient te worden gerestitueerd;
B. Ten laste van de curator in persoon:
a) vergoeding van de schade en de kosten die [appellant] hebben geleden,
onderscheidenlijk gemaakt om het bedrag van de veroordeling te
kunnen voldoen, zijnde het bedrag van € 2.786,79;
b) vergoeding van de werkelijke kosten die [appellant] voor de
onderhavige procedure hebben moeten maken, zijnde:
i) aan verschotten (deurwaarderskosten en griffierecht,
onderscheidenlijk € 105,09 en € 236,-);
ii) aan de gemachtigde van [appellant] toekomend salaris, zijnde
het equivalent van 10 declarabele uren ad € 200,- per uur, excl.
21% BTW;
C. Ten laste van de boedel maar als concurrente boedelcrediteur: de in hoger
beroep aan [appellant] toegewezen proceskostenveroordeling ad € 948,42.
(a) In het onderhavige geval staat niet ter discussie dat [appellant] een vordering
hebben op de curator ter hoogte van het verschil tussen het bedrag dat zij op
grond van het vonnis van de kantonrechter van 18 juni 2019 aan de failliete
boedel van Rema & Slappendel B.V. hebben betaald en het bedrag dat zij op
grond van het arrest van het hof aan de failliete boedel verschuldigd zijn;
(b) Er is geen sprake van een ‘onmiskenbare vergissing’ in de zin van het arrest
van de Hoge Raad van 5 september 1997 (Ontvanger/Hamm q.q.,
ECLI:NL:HR:1997:ZC2419), zodat [appellant] geen recht heeft op
onmiddellijke voldoening vanuit de boedel (rov. 5.8/5.9);
(c) Het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2002 (Komdeur q.q./ Nationale
Nederlanden, ECLI:NL:HR:2002:AE3796) biedt daarvoor steun. Hierin is
beslist dat in ‘gevallen, waarin het gaat om een aan de schuldenaar na diens
faillietverklaring gedane betaling, die – ten gevolge van een met terugwerkende
kracht tot een vóór de faillietverklaring gelegen tijdstip – achteraf
onverschuldigd bleek te zijn’ geen sprake is van een onmiskenbare vergissing.
In het voorliggende geval is precies sprake van een dergelijk geval (rov. 5.9);
(d) [appellant] zal als concurrente boedelcrediteur moeten wachten op voldoening
van zijn vordering totdat duidelijk is dat voldoende middelen om die vordering
te voldoen aanwezig zijn, welk moment in het faillissement van Rema &
Slappendel B.V. nog niet is aangebroken (rov. 5.10);
(e) Het vonnis zal daarom niet uitvoerbaar bij voorraad zijn. Dat zou anders
kunnen leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van de afwikkeling van het
faillissement (rov. 5.11);
(f) De curator heeft niet onzorgvuldig, en dus niet onrechtmatig gehandeld door
het vonnis van de kantonrechter van 18 juni 2019 ten uitvoer te brengen,
wetende dat nog hoger beroep mogelijk was (rov. 5.19);
(g) De curator heeft daarmee ook niet de Maclou-norm geschonden en is dus niet
persoonlijk aansprakelijk (rov. 5.22).
5.Vorderingen in hoger beroep
(i) het hoger beroep van [appellant] gegrond te verklaren;
(ii) het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende - de vordering van
tot integrale restitutie van de door [appellant] betaalde gelden aan de
curator, zijnde € 11.503,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit
bedrag vanaf de datum van betaling (27 juni 2019), alsnog toe te wijzen;
(iii) te bepalen dat dit bedrag als een verrijking van de boedel van Rema &
Slappendel B.V. is te kwalificeren, waarvoor in het stelsel van de
Faillissementswet geen rechtsgrond bestaat en dus om die reden integraal aan
kan en moet worden terug betaald;
(iv) de curator in persoon te veroordelen de kosten en schaden aan [appellant] te
vergoeden die zij hebben geleden als gevolg van de procedures en die zij
hebben moeten uitgeven c.q. hebben moeten lijden als gevolg van de
onrechtmatige daad van het misbruik van procesrecht: aan verschotten
€ 1.101,98 en aan kosten € 2.420,-;
(v) de curator te veroordelen tot betaling van de aan [appellant] toegewezen
proceskostenveroordeling in hoger beroep ad € 948,42.
De grieven 1 en 2 klagen dat de kantonrechter de essentie van het arrest Komdeur q.q./Nationale Nederlanden heeft miskend door de van [appellant] afgedwongen betaling niet op één lijn te stellen met het geval waarin een betaling het gevolg is van een onmiskenbare vergissing nu ook in dit geval sprake is van een verrijking van de gezamenlijke schuldeisers waarvoor in het stelsel van de Faillissementswet geen rechtvaardiging is te vinden, zodat onmiddellijk herstel dient plaats te vinden.
Met grief 3 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter (in rov. 5.22) dat de curator niet de Maclou-norm heeft geschonden en niet in persoon aansprakelijk is jegens [appellant]
6.Beoordeling in hoger beroep
Grieven 1 en 2: vordering tegen de curator q.q.
superpreferenteboedelvordering als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 5 september 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZC2419, Ontvanger/ Hamm q.q.) – die recht geeft op onmiddellijke voldoening vanuit de boedel – of een concurrente boedelvordering, met de voldoening waarvan gewacht dient te worden totdat duidelijk is dat voldoende middelen in de boedel aanwezig zijn om die vordering, geheel of naar evenredigheid van de omvang van de schuld, met de schulden die gelijk zijn van rang, te voldoen.
een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht(HR 19 april 1996, ECLI:NL:HR:ZC2047, NJ 1996/727). Bij deze toetsing past terughoudendheid. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is vereist dat de curator ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. Daarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien (HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4204, Prakke/Gips).
7.Beslissing
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2020, voor zover de vordering van de curator in reconventie is afgewezen;
- bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
- verbiedt [appellant] om het bestreden vonnis te executeren ten laste van de curator totdat duidelijk is dat de boedel voldoende actief heeft om de concurrente boedelvorderingen geheel te voldoen;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in het principaal en incidenteel hoger beroep, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 3.545, en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 7 dagen na betekening van het arrest moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 7 dagen;
- verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.