In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van twee kinderdagverblijven in de gemeente Leiden voor het belastingjaar 2019. De Heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 539.000 voor Kinderdagverblijf I en € 480.000 voor Kinderdagverblijf II, op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde zoals bedoeld in artikel 17, lid 3, van de Wet WOZ. Belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, heeft tegen deze waarderingen bezwaar gemaakt, wat door de Heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. De Rechtbank Den Haag heeft de beroepen van belanghebbende eveneens ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn. De Heffingsambtenaar heeft gebruik gemaakt van de Taxatiewijzer Onderwijs 2018 en de restwaarden van de ruwbouw, afbouw en installaties van de kinderdagverblijven vastgesteld op respectievelijk 27%, 22% en 17% van hun vervangingswaarden. Het Hof oordeelt dat de door de Heffingsambtenaar gehanteerde percentages binnen de bandbreedten van de Taxatiewijzer liggen en dat de Heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarden.
Belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat de door de Heffingsambtenaar gebruikte restwaardepercentages te hoog zijn en heeft geen marktgegevens of andere relevante feiten gepresenteerd die haar standpunt ondersteunen. Het Hof concludeert dat de hoger beroepen ongegrond zijn en bevestigt de uitspraken van de Rechtbank. De proceskosten worden niet vergoed.