ECLI:NL:GHDHA:2022:1649

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
BK-21/00736 en BK-21/00737
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake giftenaftrek en navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 met betrekking tot valse giftkwitanties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013 zijn opgelegd. De Inspecteur heeft deze navorderingsaanslagen gebaseerd op een FIOD-onderzoek naar de [stichting], waarbij is vastgesteld dat er op grote schaal valse giftkwitanties zijn verhandeld. Belanghebbende heeft in zijn aangiften voor beide jaren giften opgevoerd aan de [stichting], maar de Inspecteur heeft deze giften niet geaccepteerd, omdat de bewijsvoering ontbrak dat de giften daadwerkelijk zijn gedaan. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat het verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2012 te laat was ingediend en de bewijsvoering voor de giften in 2013 niet voldoende was. In hoger beroep heeft het Hof de argumenten van belanghebbende opnieuw beoordeeld, maar heeft de eerdere beslissing van de Rechtbank grotendeels bevestigd. Het Hof heeft echter de boete voor het jaar 2013 gematigd naar nihil, omdat belanghebbende al strafontslag had gekregen bij de Belastingdienst, wat als een zware sanctie werd beschouwd. De uitspraak van het Hof benadrukt de noodzaak van adequate bewijsvoering bij het claimen van giftenaftrek en de gevolgen van het gebruik van valse giftkwitanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00736 en BK-21/00737

Uitspraak van 21 juli 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N. Köse-Albayrak)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 juli 2021, nummers SGR 20/3010 en SGR 20/3011.

Procesverloop

Jaar 2012 – BK-21/00736
1.1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 16 december 2017 over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.294. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 128 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 553.
Jaar 2013 – BK-21/00737
1.1.2. Aan belanghebbende is met dagtekening 16 december 2017 over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.563. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 133 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 555.
Beide jaren
1.1.3. Belanghebbende heeft met dagtekening 19 juni 2018, ingekomen op 20 juni 2018, bij de Inspecteur een “verzoek tot herziening IB 2012 en 2013” ingediend, waarin belanghebbende de Inspecteur heeft verzocht de beide navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen te herzien. Dit verzoek is door de Inspecteur aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
1.1.4. Bij afzonderlijke beschikkingen van 24 april 2019 heeft de Inspecteur belanghebbendes verzoeken om ambtshalve vermindering voor de jaren 2012 en 2013 afgewezen.
2012
1.1.5. Bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2020 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 en de boetebeschikking afgewezen.
2013
1.1.6. Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2020 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag voor het jaar 2013 afgewezen. Bij aanvullende uitspraak op bezwaar van 18 maart 2020 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de boetebeschikking en de beschikking belastingrente voor het jaar 2013 afgewezen.
1.1.7. Belanghebbende heeft tegen de (aanvullende) uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.1.8. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft voor beide jaren afzonderlijk een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de Inspecteur is op 27 mei 2022 een nader stuk ontvangen. Verder is van de zijde van de Inspecteur op 31 mei 2022 op verzoek van het Hof nog een aantal stukken ingezonden.
1.1.9. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 9 juni 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

Jaar 2012
2.1.1.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 de volgende giften opgevoerd:
Omschrijving
bedrag
[stichting]
€ 2.000
Totaal giften
€ 2.000
Drempel
€ 242
Totaal aftrekbare giften
€ 1.758
2.1.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2012 met dagtekening 13 december 2012 vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.536.
Jaar 2013
2.2.1.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 de volgende giften opgevoerd:
Omschrijving
bedrag
[stichting]
€ 2.000
Totaal giften
€ 2.000
Drempel
€ 235
Totaal aftrekbare giften
€ 1.765
2.2.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2013 met dagtekening 16 mei 2014 vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.315.
Beide jaren
2.3.
De [stichting] stond in de desbetreffende jaren geregistreerd als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI).
2.4.1.
De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar de houdbaarheid van de ANBI-status van de [stichting] . Daaruit bleek ten aanzien van het jaar 2012 dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan de [stichting] in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van de [stichting] voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Voorts bleek dat de [stichting] in het jaar 2012 meer kwitanties (in totaal 2.500) had uitgeschreven dan zij in haar administratie had verantwoord (531) en dat de [stichting] in de jaarstukken voor 2013 een bedrag van € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in aangiften IB/PVV van diverse belastingplichtigen in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting] was aangegeven. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 17 mei 2016.
2.4.2.
Omdat de administratie van de [stichting] ernstige gebreken vertoonde is de ANBI-status van de [stichting] op 6 januari 2014 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008.
2.4.3.
In januari 2015 is de FIOD gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [stichting] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Uit die onderzoeken bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan voormelde instanties in de aangiften hadden opgenomen ook giften aan de [stichting] hadden opgenomen in hun aangiften.
2.5.1.
Voormelde bevindingen (2.4.1 en 2.4.3) zijn aanleiding geweest voor de FIOD om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de [stichting] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [stichting] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV ( [FIOD-onderzoek 3] ).
2.5.2.
De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn door de FIOD opgenomen in een proces-verbaal, met dossiernummer 57425. De officier van justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek te gebruiken voor fiscale doeleinden. De resultaten van het onderzoek zijn op 23 april 2018 ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst/kantoor Den Haag. Het (geanonimiseerde) proces-verbaal met bijlagen is door de Inspecteur verstrekt op een CD-rom (het FIOD-rapport).
2.5.3.
Belanghebbende is in voormeld onderzoek ( [FIOD-onderzoek 3] ) niet als verdachte aangemerkt noch is hij als getuige gehoord.
2.6.
In het FIOD-rapport zijn proces-verbalen van verhoor van verdachten opgenomen uit de strafrechtelijke onderzoeken [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] . De verdachten hebben onder andere verklaringen afgelegd over de handel in giftkwitanties bij de [stichting] .
2.6.1.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 1] (blz. 2040 e.v.) De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"[…] is belastingadviseur en hij werkt samen met de [stichting] met betrekking tot het kopen van kwitanties. Hij koopt de kwitanties in voor 10% en verkoopt ze voor 12 tot 15% aan zijn klanten zodat zij dit kunnen aftrekken van de belasting."
2.6.2.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] (blz. 2140 e.v.). De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"Ik ga u alles vertellen in 2011, 2012 en 2013 heb ik kwitanties gekocht bij [stichting] . Dit was niet voor 10% maar voor 15% of zelfs 20% procent weet ik niet meer zeker. Het zijn allemaal oplichters van die stichtingen. Ze stoppen alles in de eigen zak en melden niets aan de Belastingdienst. In 2011 heb ik geld betaald aan [de bestuurder/directeur] van de [stichting] . In 2012 en 2013 heb ik geld betaald aan [de penningmeester] van de [stichting] . De door mij overgelegde kwitanties over het jaar 2013 van de [stichting] heb ik van die [penningmeester] gekregen. Dit geld heb ik op de [adres] in [woonplaats] betaald. De kwitanties heeft [de penningmeester] mij op het adres aan de [adres] waar de [stichting] is gevestigd gegeven."
2.6.3.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 3] (blz. 1900 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang:
"
Opmerking verbalisanten:Uit onderzoek is naar voren gekomen dat uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn ingediend vanaf het IP-adres van de [stichting] .
Vraag verbalisanten:Wie heeft uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ingevuld en ingediend bij de Belastingdienst?
Antwoord gehoorde:
"Omdat ik slecht Nederlands spreek, ben ik door diverse mensen geadviseerd om naar de [stichting] te gaan. Ik ging naar de [stichting] om mijn aangiften in te laten vullen.
(…)
Vraag verbalisanten:Wie heeft de aangifte Inkomstenbelasting 2011 op uw naam bij de Belastingdienst ingevuld en ingediend?
Antwoord gehoorde:
"Ik ben eerlijk, maar toen ik daar kwam waren het elke keer andere mensen. Er waren allemaal kleine hokjes en daar werd het ingevuld. Ik ben daar gewoon naartoe gegaan, maar ik ken daar helemaal niemand. Ik kan dus niet zeggen wie dat voor mij ingevuld heeft. Op de dag dat ik mijn aangifte liet invullen, kreeg ik de twee kwitanties die ik u zojuist heb overhandigd. De data op de kwitanties hebben zij van de [stichting] erop gezet. Ik heb in ieder geval niet op die data betaald. Ik heb in één keer € 300 of zo betaald. Ik weet niet meer precies hoeveel ik heb betaald maar ik dacht iets van 12 of 15% van € 2.500. Ik heb mijn DigiD code en wachtwoord aan de medewerker van de [stichting] gegeven en die heeft vervolgens mijn aangifte ingediend. Dat ging elk jaar zo."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2012 staat in het onderdeel 'giften' een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
"Daarvoor geldt hetzelfde als het jaar 2011. Ik denk dat ik daar ook ongeveer € 300 voor betaald heb."
(…)
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2012 staan de data 10-03-2012 en 15112012. Uw aangifte inkomstenbelasting 2012 is gedaan op 9 maart 2013.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2013 staat in het onderdeel ‘giften’ een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
“Ook hier heb ik maar € 300 of € 350 voor betaald."
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2013 staan de data 23-02-2013 en 24052013. Uw aangifte inkomstenbelasting 2013 is gedaan op 26 februari 2014.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
2.7.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "aangetroffen belastingaangiften en correspondentie op de PC van de [stichting] " (blz. 930 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

"Resumé

Op grond van de volgende feiten en omstandigheden, te weten dat:
(…)
 […] zijn aangifte inkomstenbelasting 2013 voor € 50 in heeft laten vullen door/bij de [stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] een gift is opgenomen van € 3.000;
 […] € 300, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is ingediend;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] die bij de Belastingdienst is ingediend, is verzonden vanaf één van de computers van de [stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] een gift is opgenomen van €1.000;
 […] € 100, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De kwitantie op naam van […] met nummer [xxx] gelet op de verklaring van [de penningmeester] vermoedelijk valselijk is opgemaakt;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is gedaan;
(…)"
2.8.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "onderzoek in administratie [stichting] " (blz. 747 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"In verband met dit onderzoek heeft op 13 december 2016 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van de [stichting] , waarbij diverse administratie in beslag is genomen. Ik heb verhuisdoos 1 met boekingsnummer C.22.02.01 van object C van totaal 21 dozen nader onderzocht.
(…)

Resumé

 De [stichting] neemt niet alle door hun afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties naar aanleiding van contante stortingen op in het kasboek van de [stichting] .
 Meerdere malen wordt slechts het bedrag of een gedeelte van het bedrag wat vermeld staat op 1 donatieformulier of op het bewijs van donatie opgenomen in het kasboek van de [stichting] ;
 Uit onderstaande tabel is op te maken dat ongeveer 22% procent van de afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties verantwoord is in het kasboek van de [stichting] ;
 (…)"
2.9.
Het FIOD-rapport bevat een op 16 april 2015 bij de FIOD binnengekomen anonieme melding, met nummer 35.04946 (blz. 4180) met de volgende mededeling:
"Belastingfraude door […]. Het gaat om giften/donaties aan de [stichting] te [woonplaats] . De ontvangstbewijzen die ontvangen zijn van de [stichting] zijn meermalen vervalst en gebruikt voor meerdere personen om belastingteruggaaf aan te vrahen (lees: vragen, hof) (alsof zij deze giften/bedragen ook hebben betaald)"
2.10.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "Vergelijking opbrengst donaties [stichting] " (blz. 469 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"
Ontvangst Excelbestand en kwitanties [stichting]
(…)
De Belastingdienst heeft, onder andere over het jaar 2014, diverse kwitanties op naam van de [stichting] en een Excelbestand aan de FIOD ter beschikking gesteld.
(…)
Uit onderzoek in het Excelbestand is naar voren gekomen dat er op naam van de [stichting] in de periode 1 januari 2014 tot en met 6 januari 2014 in totaal 232 kwitanties zijn uitgeschreven, die een gezamenlijke waarde van € 564.820 vertegenwoordigen.

Vergelijking donaties 2014 met voorliggende Jaren

Ik heb het aantal boekingen, dat over de jaren 2008 tot en met 2013 in de periode 1 januari tot en met 6 januari in de administratie van de [stichting] is gedaan, vergeleken met het aantal kwitanties, dat in dezelfde periode in 2014 is uitgeschreven.
Ik zag daarbij dat het aantal boekingen in de administratie over de jaren 2008 tot en met 2013 sterk afwijkt van het aantal kwitanties, dat in 2014 is uitgeschreven. Zie onderstaande tabel.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Data van de boekingen
1, 4 en 5 januari
5 en 6 januari
2, 3 en 5 januari
1, 3,4 en 5 januari
4 en 6 januari
1 t/m 6 januari
Aantal boekingen
7
5
3
13
6
232
Bedrag boekingen
€ 9.300
€ 5.450
€ 3.450
€ 13.900
€ 5.250
€ 0
€ 564.820"
2.11.1.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn diverse telefoons in beslag genomen. Het FIOD-rapport (blz. 34) vermeldt hierover, onder meer:
"In diverse telefoons die bij de doorzoeking van de woning van [de penningmeester] in beslag werden genomen zijn tekstberichten aangetroffen waarin wordt gesproken over het aankopen van kwitanties en het percentage wat daarvoor moet worden betaald. Ook zijn er berichten aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat anderen de kwitanties namens belastingplichtigen aankopen."
2.11.2.
Het FIOD-rapport bevat (de vertaling van) de tekstberichten die op de in beslag genomen telefoons zijn gevonden. Het FIOD-rapport bevat onder meer een vertaling van de volgende sms-berichten (blz. 4259, 4261 en 4262):
"*
Folder
Party
Time
(…)
(…)
Message
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
32
Inbox
From
[…]
20-3-2014
21:34:43(…)
Read
Hallo […] Je zou een bon opstellen voor […]. Ik heb de datums genoteerd van de gelden die ik van de bank heb opgenomen. Zou je het na vrijdag kunnen regelen als ik morgen even langskom?
7500 opname op 11.10.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 29.09.2013
2000 opname op 18.12.2013
1000 opname op 17.06.2013
1000 opname op 16.07.2013
1000 opname op 25.07.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 02.10.2013
(…)
33
Sent
To
[...]
20-3-2014
21:35:48 (…)
Sent
Hallo broer, is goed. Ik heb het gereed. Zou je mij je adres en het totaalbedrag van wat je wilt willen doorgeven?
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
54
Inbox
From
[...]
4-7-2014
22:26:10 (…)
Read
Hallo meneer
24-03-2013 800 euro
23-04-2013 1000 euro
10-06-2013 700 euro
(…)
55
Sent
To
[...]
4-7-2014
22.:27:19
Sent
Hallo hoca, Dankjewel. U kunt het morgenavond op komen halen. Gegroet
(…)"
2.12.
Het FIOD-rapport bevat een "TCI proces-verbaal" van het Team Criminele Inlichtingen (blz. 504 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, onder meer:
"Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Belastingdienst/FIOD is in de maand maart 2016 via één informant de navolgende Informatie binnengekomen:
'De leiding van de [ [stichting] ] is op de hoogte van de belastingfraude door middel van de verkoop van valse giftenkwitanties op haar naam. Vals opgemaakte stukken worden ondertekend en gestempeld door […]. Nu de [stichting] geen ANBI meer is, worden andere stichtingen gebruikt voor deze fraude"
2.13.1.
Het FIOD-rapport bevat een handgeschreven kasadministratie, aangeduid als DOC480 (blz. 3614 e.v.). Dit kasboek bevat de contante inkomsten en uitgaven van de [stichting] in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Het FIOD-rapport bevat voorts een overzicht van de door de [stichting] uitgeschreven kwitanties voor het jaar 2013, aangeduid als DOC-433 (blz. 3399 e.v.).
2.13.2.
De penningmeester heeft over voormelde administratie en voormeld overzicht onder meer verklaard:
a. FIOD-rapport, blz. 1518-1526:
"Ik had zelf een administratie ontwikkeld in excel. Pas toen wij een ANBI controle kregen zijn wij de administratie gaan ontwikkelen. In 2012 als er dan iemand kwam voor een of meerdere kwitanties dan werd deze door mij uitgeschreven en schriftelijk geboekt in een doorschrijf kasboek. Ik boekte dan het bedrag dat wij daadwerkelijk ontvingen. Dus voor een kwitantie van € 1.000 boekte ik een ontvangst van € 100. (…) Later werd door mij het daadwerkelijke bedrag op de kwitantie geboekt. Ik maakte hiervoor een excel bestand aan dat op de computer stond van de [stichting] in dit bestand zette ik het bedrag van de kwitantie, zodat ik kon bijhouden wat er gebeurd was voor als de mensen kwamen voor onder andere donatieverklaringen. (…)"
b. FIOD-rapport, blz. 1535:
"
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen u een Excel bestand welke is gerelateerd aan donatiekwitanties die door de [stichting] aan derden zijn verstrekt. In het Excel bestand zijn de kwitantienummers, datum van afgifte, naam donateur en het gedoneerde bedrag opgenomen. (Het Excelbestand wordt onder DOC-511 opgenomen in het dossier)
Vraag verbalisanten:Kunt u aan de hand van dit overzicht aangeven of de geldbedragen vermeld op de bijbehorende kwitanties, in combinatie met de vermelde persoonsnamen, daadwerkelijk zijn gedoneerd aan de [stichting] ?
Antwoord gehoorde:
"Van de lijsten die u mij nu laat zien met de namen en bedragen kan ik zeggen, dat niemand hierop deze lijst dat bedragen echt daadwerkelijk aan de [stichting] betaald heeft zij hebben van deze bedragen slechts 10% of 12% betaald zoals ik eerder heb verklaard. Ik heb al eerder gezegd dat er slechts een handjevol mensen is die daadwerkelijk het volledige bedrag heeft betaald maar dat betreffen bedragen van maximaal 300 of 400 euro. Als er in het kasboek kleine bedragen opgenomen zijn en daar staan soms geen kwitanties tegenover, dan is dat omdat deze mensen dit ook niet in aftrek wilden nemen bij de belastingdienst."
c. FIOD-rapport, blz. 1557:
"
Vraag verbalisanten:Op 6 januari 2014 is de ANBI status van de [stichting] ingetrokken. Er zijn meerdere kwitanties aangetroffen die zijn voorzien van een datum gelegen in de periode 1 tot en met 6 januari 2014. Zijn al deze kwitanties valselijk opgemaakt?
Antwoord gehoorde:
"Niet allemaal, er zijn ook donaties die echt zijn gedaan. Ik kan mij nu niet herinneren wie dat zijn geweest. Ik heb het dan over de kwitanties vanaf 2012 die onder de € 500 zijn, alles wat daarboven is, is vals. Dit geld voor alle kwitanties die u heeft aangetroffen. Jullie kunnen uit de kasboeken uitvissen welke bedragen echt zijn gedoneerd. Dat boek klopt namelijk wel."
2.13.3.
Het FIOD-rapport vermeldt onder meer nog het volgende over de administratie bij de [stichting] (blz. 33):
"Naast de vermoedelijk achteraf opgestelde donatieoverzichten zijn over de periode
(…) december 2013 tot en met december 2016 handgeschreven kasboeken bijgehouden. Het vermoeden bestaat dat in dat kasboek de juiste bedragen zijn vermeld. De gegevens van dit kasboek zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in een Excel-bestand verwerkt en digitaal bij het dossier gevoegd. In deze kasboeken staan inkomsten en uitgaven vermeld.
(…) Bij onderzoek van de inkomsten die zijn vermeld in de kasboeken is vastgesteld dat over de periode december 2013 tot en met december 2016 totaal 1.192 mutaties zijn opgenomen met de omschrijving 'donatie'. Het totaalbedrag van deze 1.192 donaties is € 489.087,70. Het is opvallend dat het grootste deel van deze donaties kleiner is dan € 500."
2.14.
In eerste aanleg heeft de Inspecteur drie (geanonimiseerde) verslagen van hoorgesprekken met belastingplichtigen overgelegd (bijlage 28). De verslagen bevatten verklaringen van de belastingplichtigen over (hun deelname aan) de handel in giftkwitanties bij de [stichting] .
2.14.1.
Het "verslag van het horen op vrijdag 13 juni 2018" [juli;
Hof] vermeldt, onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
4. (…) Hij vertelt dat hij één keer per week naar toespraken op de [stichting] ging. Na afloop van de toespraak werd aan de toehoorders vertelt dat zij de [stichting] konden helpen. In ruil voor deze donaties werd er een hoger bedrag op de kwitantie geschreven. Wanneer er een bedrag van € 300 werd betaald, werd er op de kwitantie € 3.000 vermeld. (…)"
2.14.2.
Het "verslag van het horen op donderdag 9 augustus 2018" vermeldt, onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
3. Voor de aankoop van zijn woning is hij in contact gekomen met Advieskantoor […] via iemand genaamd […] (…) Ze waren behulpzaam en gaven goede adviezen. De heer […] hielp hem met zijn hypotheek en […] hielp hem met het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2013. Bij het indienen van de aangifte kreeg hij van […] het advies om te doneren aan de [stichting] .
De [belastingplichtige] deelde hen mee dat hij daarvoor geen financiële middelen had. […] deelde hem daarop mee dat het ook anders kon, namelijk eerst het bedrag in aftrek brengen in de aangifte, afhankelijk van de teruggaaf zou dan een bedrag aan de [stichting] worden gedoneerd. De kwitantie hiervoor zou dan achteraf geregeld worden (…)."
2.15.1.
Bij de verweerschriften in eerste aanleg heeft de Inspecteur bladzijde 3724 van het FIOD-rapport gevoegd (bijlage 14). Deze bladzijde betreft de onder 2.13.1 genoemde handgeschreven kasadministratie (DOC-480). Dit overzicht vermeldt een door de [stichting] ontvangen bedrag van € 240 op 28 maart 2014 van belanghebbende.
2.16.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 15 december 2016 verzocht informatie te verstrekken over de in de aangifte IB/PVV 2012 van belanghebbende in aftrek gebrachte giften en gevraagd om toezending van schriftelijke bewijsstukken en betalingsbewijzen. In reactie hierop heeft belanghebbende een kwitantie van de [stichting] verstrekt:
Kwitantienummer
Naam
Datum
Bedrag
1332
[belanghebbende]
2 juli 2012
€ 2.000
2.16.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 15 december 2016 verzocht informatie te verstrekken over, onder meer, de in de aangifte IB/PVV 2013 van belanghebbende in aftrek gebrachte giften en gevraagd om toezending van schriftelijke bewijsstukken en betalingsbewijzen. In reactie hierop heeft belanghebbende twee kwitanties van de [stichting] verstrekt:
Kwitantienummer
Naam
Datum
Bedrag
871
[belanghebbende]
29 mei 2013
€ 1.000
1366
[belanghebbende]
26 augustus 2013
€ 1.000
2.17.
Bij brieven van 2 november 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende te kennen gegeven dat hij over de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen zal opleggen waarbij (onder meer) de giftenaftrek ter zake van de [stichting] wordt gecorrigeerd. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is voor beide jaren een vergrijpboete op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ter hoogte van 75% van de nagevorderde belasting. Voorts heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat mogelijk heffingsrente dan wel belastingrente in rekening zal worden gebracht.
2.18.
Vervolgens heeft de Inspecteur met dagtekening 16 december 2017 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd en gelijktijdig boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente gegeven.
2.19.
Belanghebbende heeft met dagtekening 19 juni 2018, ingekomen op 20 juni 2018, bij de Inspecteur een “verzoek tot herziening IB 2012 en 2013” ingediend, waarin belanghebbende de Inspecteur heeft verzocht de beide navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen te herzien. Dit verzoek is door de Inspecteur aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet IB 2001 en is door de Inspecteur voor de beide jaren ook in bezwaar afgewezen.
2.20.
Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank twee bankafschriften overgelegd van een bankrekening. Uit deze afschriften blijken de volgende opnames in 2013: € 2.000 (28-5) en € 2.000 (23-8).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Beoordeling van het geschil
2012
12. Op grond van het bepaalde in artikel 9.6 van de Wet IB 2001, in samenhang bezien met artikel 45aa, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling), wordt een belastingaanslag, inclusief de op het aanslagbiljet vermelde beschikkingen (zoals een boetebeschikking en de belastingrentebeschikking), niet ambtshalve verminderd indien vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De vijfjaarstermijn met betrekking tot de over het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag en vergrijpboete eindigde in het onderhavige geval op 31 december 2017.
13. Verweerder heeft niet eerder dan op 20 juni 2018 het verzoek om ambtshalve vermindering betreffende het jaar 2012 van eiser ontvangen. Het verzoek is dan ook te laat ingediend. Een na afloop van de vijfjaarstermijn ingediend verzoek om ambtshalve vermindering dient toch door verweerder in behandeling te worden genomen indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (vgl. Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871).
14. Eiser heeft ter zitting als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat hij geen bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de vergrijpboete heeft ingediend, omdat hij geen problemen met zijn werkgever (de Belastingdienst) wilde en hij zijn baan wilde behouden. Dit lukte uiteindelijk niet, waarna hij de gemachtigde heeft ingeschakeld, die het onderhavige verzoek voor hem heeft ingediend. Aan eiser is inmiddels strafontslag verleend. Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding hem niet is toe te rekenen. Eiser had immers binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken bezwaar kunnen instellen tegen de onderhavige navorderingsaanslag en vergrijpboete. Dat eiser dit, om hem moverende redenen, heeft nagelaten en hij uiteindelijk pas op 20 juni 2018 het onderhavige verzoek heeft ingediend, komt voor zijn rekening en risico. Dat de navorderingsaanslag en de vergrijpboete vlak voor het einde van de vijfjaarstermijn zijn opgelegd, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. De stelling van eiser dat, gelet op artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3374, de vijfjaarstermijn met een jaar moet worden verlengd, volgt de rechtbank niet. Voormelde bepaling en uitspraak zien namelijk op een andere regelgeving en zijn niet op de onderhavige verzoeken om ambtshalve vermindering van toepassing.
Nu eiser ook anderszins geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden kunnen maken, heeft verweerder terecht het verzoek afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep betreffende het jaar 2012 komt de rechtbank dan ook niet toe.
2013
15. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op eiser. Bij contante giften moet een belastingplichtige met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de [stichting] ten goede zijn gekomen. Eiser wijst daartoe op de door hem overgelegde kwitanties. Uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd, volgt dat bij de [stichting] op grote schaal valse giftkwitanties werden verhandeld en gebruikt door belastingplichtigen om giften op te voeren die zij niet daadwerkelijk hebben gedaan. Gelet op deze bevindingen kunnen de overgelegde kwitanties van de [stichting] niet zonder meer dienen als bewijs voor gestelde giften. Met de ter zitting overgelegde bankafschriften en de daarop vermelde geldopnames en de door eiser daarbij gegeven verklaring omtrent de aanwending daarvan, heeft eiser dat (aanvullende) bewijs niet geleverd, reeds omdat met een geldopname niet vaststaat dat (een deel van) de opgenomen gelden ook daadwerkelijk aan de [stichting] ten goede zijn gekomen. Nu eiser geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften ten goede zijn gekomen aan de [stichting] , acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser in het jaar 2013 giften aan de [stichting] heeft gedaan. Verweerder heeft dan ook terecht geen giften in aftrek toegestaan en het verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag terecht afgewezen (vgl. gerechtshof Den Haag van 5 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:19).
16. Nu er geen reden is ingevolge artikel 9:6 van de Wet IB 2001 de navorderingsaanslag ambtshalve te verminderen, blijft ook de daarbij opgelegde vergrijpboete in stand.
Slotsom
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen, meer specifiek of de giftenaftrek terecht is gecorrigeerd, en of de boetebeschikkingen terecht zijn gegeven, en zo ja, of de opgelegde boetes passend en geboden zijn.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslag voor het jaar 2012, tot vermindering van de navorderingsaanslag voor het jaar 2013 tot een opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.798 (aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.315 plus ten onrechte in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten van € 483), tot vernietiging van de beschikking belastingrente voor het jaar 2012 en vermindering van de beschikking belastingrente voor het jaar 2013, tot vernietiging van de boetebeschikkingen en tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten en het voor het (hoger) beroep betaalde griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2012 en vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de boetebeschikking voor het jaar 2013, vernietiging van de aanvullende uitspraak op bezwaar voor het jaar 2013 voor wat betreft de boetebeschikking en tot vermindering van de boete voor het jaar 2013 tot op 50% (grove schuld met strafverzwarende omstandigheden), dan wel meer subsidiair op 25% (grove schuld).

Beoordeling van het hoger beroep

Jaar 2012

5.1.1. Belanghebbende stelt, zo begrijpt het Hof, primair dat het verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2012 niet te laat is ingediend omdat de wettelijke termijn van vijf jaar na einde belastingjaar waarbinnen om ambtshalve herziening/vermindering kan worden verzocht met een jaar verlengd moet worden. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst belanghebbende op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling bestuursrechtspraak) van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3374. In deze uitspraak oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat indien de Belastingdienst/Toeslagen kort voor of op enig moment na het verstrijken van de vijfjaarstermijn een besluit neemt over de definitieve vaststelling, de mogelijkheid om herziening te verzoeken in feite illusoir is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft aanleiding gezien voor de rechtspraktijk de regel te formuleren dat belanghebbende in beginsel een termijn van één jaar na een besluit wordt gegund om desgewenst alsnog om herziening te vragen. Gezien de samenhang tussen toeslagen en inkomstenbelastingheffing heeft de voormelde rechtsregel ook te gelden ingeval van een verzoek om ambtshalve herziening van een aanslag inkomstenbelasting, aldus belanghebbende. Subsidiair stelt belanghebbende dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding vanwege de gemoedstoestand van belanghebbende ten tijde van de opgelegde navorderingsaanslagen en zijn angst zijn baan bij de Belastingdienst te verliezen.
5.1.2. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist en verwijst daarbij naar de overweging van de Rechtbank onder 14 van haar uitspraak.
5.1.3. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank voor het jaar 2012 op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het Hof tot een ander oordeel leiden. Het Hof maakt de overwegingen van de Rechtbank tot de zijne en voegt daaraan het volgende toe.
5.1.4. Eerst en vooral stond het belanghebbende vrij binnen zes weken na de uitspraak op bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve herziening/vermindering in beroep te gaan bij de Rechtbank. De mogelijkheid om in rechte op te komen tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen was in zijn geval dus bepaald niet illusoir. Zowel de onderhavige feitelijke situatie als de regelgeving – en in het bijzonder het beleid van de Belastingdienst/Toeslagen, dat de Afdeling bestuursrechtspraak uitdrukkelijk als uitgangspunt heeft genomen – komt derhalve niet overeen met die tegen welke achtergrond de Afdeling bestuursrechtspraak de rechtsregel heeft geformuleerd. Bovendien kunnen de toeslagen eerst definitief worden vastgesteld nadat de aanslag inkomstenbelasting over het desbetreffende jaar vaststaat, zodat hierin voor de toeslagen een zeker “vertragend” effect kan zitten, wat een afwijking van de wettelijke regeling uitsluitend voor de herziening van toeslagen kan rechtvaardigen.

Jaar 2013

FIOD-onderzoek
5.2.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de navorderingsaanslag is opgelegd op basis van een ondeugdelijk FIOD-onderzoek, waarbij de in het proces-verbaal van dat onderzoek opgenomen conclusies en bevindingen niet worden gedragen door de feiten.
5.2.2.
Het Hof overweegt dat er geen aanleiding is het proces-verbaal van het FIOD-onderzoek buiten beschouwing te laten. De vraagtekens die belanghebbende stelt bij bepaalde onderdelen van het rapport zijn, mede gelet op hetgeen de Inspecteur daar tegenover heeft gesteld, onvoldoende voor het oordeel dat de uitkomsten daarvan, in het bijzonder die met betrekking tot de kwitanties, de handgeschreven kasadministratie, het overzicht van uitgegeven kwitanties en de verklaringen van de penningmeester over de gang van zaken met betrekking tot de kwitanties, niet in aanmerking genomen kunnen worden. Uit de gedingstukken blijkt dat de [stichting] in het onderzoek naar haar ANBI-status aanvankelijk geen administratie aan de controlerend ambtenaar kon verstrekken. Door een aantal vrijwilligers is achteraf aan de hand van de uitgegeven kwitanties een administratie opgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat deze administratie niet compleet was, zodat daaraan geen waarde kan worden gehecht en geen cijfermatige conclusies kunnen worden verbonden. De verklaringen van de penningmeester vinden bevestiging in hetgeen al eerder in het FIOD-onderzoek naar voren was gekomen, komen overeen met de bevindingen uit de eerdere onderzoeken [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] (zie onder 2.4.3) en worden tevens ondersteund door verklaringen van derden. Anders dan belanghebbende stelt, hoefde de Inspecteur de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek tegen onder meer de penningmeester niet af te wachten voordat hij de navorderingsaanslag kon opleggen.
Giftenaftrek 2013
5.3.1.
Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden (zie artikel 6.39, lid 1, in verbinding met artikel 6.32 van de Wet Inkomstenbelasting 2001). In geval van betwisting door de inspecteur, zoals hier het geval is, rust op belanghebbende de last de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.3.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in het jaar 2013 uit geloofsovertuiging giften in contanten heeft gedaan aan de [stichting] voor bedragen van in totaal € 2.000. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende twee kwitanties overgelegd.
5.3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de overgelegde giftkwitanties van de [stichting] niet zonder meer kunnen dienen ter onderbouwing van de opgevoerde giften en wijst daarbij op de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek naar de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] . Uit dat onderzoek volgt dat op grote schaal giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Uit verklaringen van de penningmeester welke worden bevestigd door verklaringen van diverse andere belastingplichtigen en de bevindingen in het strafrechtelijk onderzoek, volgt dat geen bedragen zijn gedoneerd van meer dan € 500.
5.3.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur in beroep en hoger beroep onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] :
  • de vaststelling van een controlemedewerker dat namens de [stichting] in het jaar 2012 in totaal 2.500 kwitanties zijn uitgeschreven, terwijl slechts 531 kwitanties in de administratie zijn verantwoord;
  • dat in het jaar 2013 in de jaarstukken van de [stichting] € 88.564 aan donaties is verantwoord, terwijl in de diverse aangiften over dat jaar in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting] is aangegeven;
  • de verklaringen van verdachten dat giftkwitanties voor een bepaald percentage van het giftbedrag werden gekocht/verkocht van de [stichting] ;
  • dat uit de inbeslaggenomen administratie van de [stichting] volgt dat 22% van de ontvangen giften is verwerkt in het kasboek;
  • een anonieme tip aan de FIOD dat de kwitanties zijn vervalst en gebruikt door meerdere personen om een belastingteruggaaf te bewerkstelligen;
  • dat na het intrekken van de ANBI-status van de [stichting] op 6 januari 2014, dat op 19 december 2013 was aangekondigd, in de periode van 1 januari tot 6 januari 2014 een opvallend groter aantal kwitanties is geboekt dan in voorgaande jaren;
  • de whatsapp- en sms-berichten en de verklaringen van onder andere de penningmeester van de [stichting] waaruit volgt dat een levendige handel in giftkwitanties bestond en dat uit die berichten volgt dat de data op de kwitanties worden afgestemd op de data van willekeurige pinopnamen;
  • de verklaring van een informant aan het Team Criminele Inlichtingen waaruit volgt dat de leiding van de [stichting] op de hoogte is van de belastingfraude door middel van de giftkwitanties en meewerkt aan de uitgifte daarvan;
  • de verklaring van de penningmeester van de [stichting] dat slechts een handvol mensen het volledige vermelde bedrag op de giftkwitanties hebben betaald maar dat die bedragen maximaal € 300 of € 400 betreffen;
  • de verklaringen van diverse personen aan de FIOD en de Belastingdienst die de handel in kwitanties hebben bevestigd;
  • een overzicht van uitgeschreven kwitanties voor 2013 waarvan de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeenkomen met de daadwerkelijk ontvangen bedragen;
  • een doorlopend handgeschreven kasboek waarin de werkelijk ontvangen bedragen werden opgenomen; de werkelijk ontvangen bedragen (donaties) bedroegen veelal 10% tot 12% van de uitgegeven kwitanties;
  • dat de Belastingdienst bij 2.040 belastingplichtigen navorderingsaanslagen heeft opgelegd dan wel correcties heeft aangebracht bij het opleggen van de aanslagen en indien mogelijk een vergrijpboete. Van deze 2.040 gevallen zijn ongeveer 450 belastingplichtigen in bezwaar gegaan en 150 in beroep;
- dat bij belastingplichtigen van wie aanslagen zijn gecorrigeerd of bij wie is nagevorderd doorgaans een giftenaftrek van minimaal € 500 in de aangifte is opgenomen.
5.4.1.
Uit hetgeen de Inspecteur onder 5.3.4 heeft aangevoerd volgt dat op grote schaal valse giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld en gebruikt door belastingplichtigen om giften op te voeren die zij niet daadwerkelijk hebben gedaan. Gelet op deze bevindingen kunnen de kwitanties van de [stichting] niet zonder meer dienen als bewijs voor de door belanghebbende gestelde giften. Het is aan belanghebbende aanvullende feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.4.2.
Met de in beroep overgelegde bankafschriften, waaruit overigens niet afgeleid kan worden dat het om een bankrekening van belanghebbende gaat, en de daarop vermelde geldopnames heeft belanghebbende dat aanvullende bewijs niet geleverd, reeds omdat met een geldopname niet vaststaat dat de opgenomen gelden ook daadwerkelijk aan de [stichting] ten goede zijn gekomen.
5.4.3.
Nu belanghebbende geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften ten goede zijn gekomen aan de [stichting] , heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in het jaar 2013 giften aan de [stichting] heeft gedaan. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen giften in aftrek toegestaan en het verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag voor het jaar 2013 terecht afgewezen.
5.5.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag in strijd heeft gehandeld met de zogenoemde Instructie afdoening giftenaftrek (Werkinstructie) en het Memorandum Giftenaftrek (Memorandum). Gezien de bewoordingen van de Werkinstructie ziet deze, anders dan belanghebbende kennelijk meent, op de aanslagregeling en niet op de vraag wanneer en in welke gevallen tot navordering zal worden overgegaan. Uit het Memorandum blijkt niet dat niet tot navordering zal worden overgegaan in de gevallen waarin kwitanties zijn overgelegd. In het onderhavige geval zijn de uitkomsten van het FIOD-onderzoek aanleiding geweest om tot navordering over te gaan, aangezien die uitkomsten voor de Inspecteur het nieuwe feit opleverden. De Werkinstructie en het Memorandum doen daaraan niet af. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende instructies. De door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om te oordelen dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook deze stelling leidt derhalve niet tot het oordeel dat de Inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag ten onrechte heeft afgewezen.
5.6.
Wat belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, kan evenmin leiden tot een ander oordeel.
De vergrijpboete 2013
6.1.1.
De Inspecteur kan op grond van artikel 67e, lid 1, AWR een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De bewijslast hiervan rust op de Inspecteur.
6.1.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit heeft geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die een belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die waarborgen houden onder meer in dat de bewijslast op de inspecteur rust en de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat toe dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van vermoedens. De belanghebbende moet wel een redelijke mogelijkheid hebben zich daartegen te verweren en het gebruik van vermoedens mag er niet toe leiden dat de bewijslast wordt verschoven van de inspecteur naar de belanghebbende; het vermoeden moet redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350, BNB 2011/207 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207). Het EVRM eist niet dat de inspecteur bij het bewijzen van de opzet of grove schuld is gebonden aan de bewijsregels van het nationale strafrecht. Er hoeft geen wettig en overtuigend bewijs te worden geleverd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 338 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (vgl. HR 18 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5166, BNB 1993/40). Wel moet de uit die vermoedens af te leiden opzet buiten redelijke twijfel zijn (vgl. HR 23 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5391, BNB 1993/272). Deze maatstaf stemt overeen met de in de fiscale wetgeving voorkomende formulering “doen blijken”, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond (vgl. HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, BNB 2022/68).
6.2.
De Inspecteur heeft gesteld dat sprake is van opzet en dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zodat een boete voor het jaar 2013 van 75% passend en geboden is.
6.3.
Aangezien de Inspecteur primair heeft gesteld dat sprake is van opzet en subsidiair dat sprake is van grove schuld, rust op de Inspecteur de bewijslast primair te doen blijken dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte IB/PVV 2013 zich ervan bewust is geweest dat (een aanmerkelijke kans bestond dat) de aangifte voor wat betreft de giftenaftrek onjuist was en subsidiair te doen blijken dat belanghebbende zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem kan worden verweten dat de aangifte op het punt van de giftenaftrek onjuist was.
6.4.
Naast de in 5.3.4 aangevoerde feiten en omstandigheden ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] , heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbendes betrokkenheid bij voormelde handel in giftkwitanties het volgende aangevoerd. De naam van belanghebbende komt voor in het handgeschreven kasboek (DOC-480) op 28 maart 2014 voor een bedrag van € 240 met de omschrijving “Donatie”. Gelet op de hoogte van de in de aangifte voor het jaar 2013 door belanghebbende verantwoorde giften en het feit dat belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2014 geen giften in aanmerking heeft genomen, zal dit bedrag van € 240 betrekking hebben op de donaties door belanghebbende in het jaar 2013. Dit bedrag bedraagt 12 percent van de door belanghebbende voor het jaar 2013 in aftrek gebrachte giften aan de [stichting] van € 2.000. Dit komt overeen met de fraudeleuze handelwijze die is beschreven door de FIOD. Uit de betaling op 28 maart 2014 blijkt dat belanghebbende achteraf kwitanties heeft aangekocht die betrekking hebben op de gift van € 2.000 zoals die in de aangifte voor het jaar 2013 is opgenomen.
6.5.1.
Uit hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd volgt een handelwijze waarbij op grote schaal valse giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Voorts volgt daaruit dat de valse giftkwitanties door de belastingplichtigen werden gekocht op een latere datum dan de datum die is vermeld op de desbetreffende giftkwitantie.
6.5.2.
Uit het onderzoek van de FIOD volgt dat de handgeschreven kasboeken van de [stichting] in totaal 1.192 donaties vermelden met een totaalbedrag van € 489.087,70 in de periode december 2013 tot en met december 2016. Hierbij is het bedrag van het overgrote deel van de donaties lager dan € 500. Gelet op i) voormelde handelwijze waarbij de valse giftkwitanties veelal werden verhandeld voor 10%-12% van daarop vermelde bedragen en ii) de verklaringen van de penningmeester, van getuigen en belastingplichtigen waaruit blijkt dat veelal een paar honderd euro is betaald voor de giftkwitanties, heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat het handgeschreven kasboek de juiste gegevens vermeldt.
6.6.1.
De naam van belanghebbende komt in het handgeschreven kasboek (DOC-480) voor onder vermelding van een donatie van € 240 op 28 maart 2014. Belanghebbende heeft geen giften aan de [stichting] in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 opgenomen en heeft ook niet gesteld in 2014 giften tot een bedrag van € 240 aan de [stichting] te hebben gedaan. Het bedrag, zoals opgenomen in het handgeschreven kasboek, is 12% van de voor 2013 in aftrek gebrachte giften van € 2.000. Deze bevinding ten aanzien van belanghebbende komt overeen met de handelwijze die volgt uit het strafrechtelijke onderzoek naar de handel in valse kwitanties van de [stichting] .
6.6.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende voor 2013 gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] en dat belanghebbende zich er ten tijde van het doen van zijn aangifte IB/PVV 2013 bewust van is geweest dat de aangifte voor wat betreft de giftenaftrek onjuist was.
6.7.
De belastingplichtige die wil ontkomen aan bewijs door middel van een bewijsvermoeden, kan zich verweren hetzij door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van dat bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd (vgl. HR
25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, BNB 2003/14 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207).
6.8.
Belanghebbende heeft in dat kader - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De verklaring van de penningmeester is niet betrouwbaar, aangezien deze zelf heeft gefraudeerd. Er zijn valse kwitanties in de boeken opgenomen, maar de administratie bevat ook daadwerkelijk gedane giften. Het is niet uitgesloten dat de penningmeester de volledige giftbedragen heeft ontvangen, in zijn “schijnadministratie” heeft geboekt en het meerdere in eigen zak heeft gestoken. Belanghebbende heeft geen invloed op de wijze waarop de [stichting] haar administratie voert en ten aanzien van belanghebbende zijn geen specifieke aanwijzingen waaruit blijkt dat in zijn geval sprake is geweest van valse kwitanties. Belanghebbende wist niet van de malafide praktijken. De Belastingdienst had als toezichthouder op de ANBI-status eerder moeten ingrijpen. De giften zijn uit geloofsovertuiging gedaan. Er is een conclusie getrokken aan de hand van verklaringen van slechts een fractie van het totaal aantal mensen dat giften aan de [stichting] heeft gedaan en aan de hand van een verklaring van een van fraude verdachte penningmeester. Belanghebbende wordt in de handgeschreven kasadministratie (DOC-480) vermeld op 28 maart 2014, terwijl de aangifte voor het jaar 2013 is ingediend op 24 maart 2013. Belanghebbende heeft in voorliggende en volgende jaren ook steeds giften gedaan, maar deze niet in de zijn aangiften opgegeven, omdat deze niet werden gedaan aan instellingen met een ANBI-status. Belanghebbende verwijst naar de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2020:9955, die is bekrachtigd door Hof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2021:722. De door de Rechtbank in die uitspraak gevolgde lijn is ook hier van toepassing, aldus belanghebbende. Verder geldt dat belanghebbende strafontslag heeft gekregen bij de Belastingdienst. Hij is dus tweemaal bestraft. In november 2017 kreeg belanghebbende, die destijds nog bij de Belastingdienst werkte, een brief dat hij een boete diende te betalen. Begin juni 2018 heeft belanghebbende met de directeur van de Belastingdienst daarover gesproken en is hij geschorst voor onbepaalde tijd en in november 2018 heeft hij officieel strafontslag gekregen. Dit ontslag was het gevolg van de door hem geclaimde giftenaftrek en de boete die ten gevolge daarvan werd opgelegd. Op grond van artikel 4 van het Zevende Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welk artikel bescherming biedt tegen het samengaan van een strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedure, is geen herhaalde vervolging mogelijk. Hoewel Nederland dit Zevende Protocol niet heeft geratificeerd en de relevantie van deze bepaling voor de Nederlandse rechtsorde beperkt is, is de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens wel van groot belang voor de gedachtenvorming over het ne bis in idem-beginsel. Het aangezegd krijgen van strafontslag en het opgelegd krijgen van een vergrijpboete is, zo stelt belanghebbende, op de voet van dit artikel en de werking van het ne bis in idem beginsel dan ook niet mogelijk. Belanghebbende wordt daarmee immers tweemaal bestraft voor hetzelfde feit en dit is in strijd met het ne bis in idem beginsel.
6.9.1.
Er is geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de penningmeester over de handelwijze met betrekking tot de valse giftkwitanties. De verklaringen van de penningmeester zijn bevestigd door verklaringen van diverse getuigen en belastingplichtigen die door de FIOD en de Inspecteur zijn gehoord. Daarnaast bevat het FIOD-rapport diverse onderzoeken van opsporingsambtenaren naar onder andere tekstberichten op in beslag genomen telefoons en de administratie van de [stichting] die voormelde handelwijze bevestigen.
6.9.2.
Evenmin is er reden te twijfelen aan de in het handgeschreven kasboek vermelde datum en het bedrag. Die kasadministratie vormt een (administratieve) weergave van de handelwijze waarbij de giftkwitanties voor een bepaald percentage van de daarop vermelde bedragen werden verkocht. Verder volgt uit die kasadministratie en uit de verklaringen van diverse getuigen en belastingplichtigen dat de kwitanties werden gekocht op een latere datum dan vermeld op de uitgeschreven kwitanties. Belanghebbende heeft bovendien onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd voor het oordeel dat van een andere datum of bedrag dan vermeld in het kasboek moet worden uitgegaan.
6.10.
De verwijzing naar de onder 6.8 genoemde uitspraken van Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag kan belanghebbende evenmin baten. Niet alleen heeft Hof Den Haag in diverse uitspraken anderszins beslist dan Rechtbank Den Haag in de door belanghebbende genoemde zaak heeft beslist, welke uitspraken van het Hof door de Hoge Raad zijn bekrachtigd (zie onder meer Hof Den Haag, ECLI:NLGHDHA:2021:72 en Hoge Raad ECLI:NL:HR:2021:1481), maar tevens geldt, anders dan belanghebbende meent, niet dat Hof Den Haag de beslissing van de Rechtbank ten aanzien van de boete heeft bekrachtigd. De boete was immers in dat hoger beroep niet langer onderdeel van het geschil.
6.11.
Gelet op hetgeen onder 6.8 tot en met 6.10 is overwogen heeft belanghebbende het bewijsvermoeden dat hij voor het jaar 2013 gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] niet ontzenuwd. Dit betekent dat de Inspecteur heeft doen blijken dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangifte IB/PVV 2013 zich ervan bewust is geweest dat de aangifte voor wat betreft de giftenaftrek onjuist was, zodat het (voorwaardelijk) opzet bewezen is.
De hoogte van de boete voor het jaar 2013
7.1.
De Inspecteur heeft de boete bepaald op 75%, te weten 50% vanwege opzet van belanghebbende verhoogd met 25% wegens strafverzwarende omstandigheden als bedoeld in paragraaf 8 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (het Besluit; tekst 2013). Ingevolge laatst vermelde bepaling is voor het in aanmerking nemen van strafverzwarende omstandigheden in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning.
7.2.
De Inspecteur heeft gesteld dat het gebruik maken van falsificaties (de valse giftkwitanties) geldt als een strafverzwarende omstandigheid.
7.3.
Gelet op hetgeen onder 6.4 tot en met 6.11 is overwogen is gebleken dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan het willens en wetens doen van een onjuiste aangifte als gevolg waarvan de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld (opzet). Gelet op de ernst van de gedragingen, in het bijzonder het gebruikmaken van valse giftkwitanties, acht het Hof, zoals het Hof reeds in eerdere procedures aangaande giftenaftrek aan de [stichting] heeft beslist, de opgelegde boete van 75% van het nagevorderde bedrag in zoverre passend en geboden.
7.4.1.
Belanghebbende beroept zich tevens op het beginsel van “ne bis in idem” en voert daartoe aan dat belanghebbende tweemaal wordt gestraft voor het in aftrek brengen van giften, te weten door het strafontslag uit zijn functie bij de Belastingdienst en door het opleggen van de vergrijpboetes voor de jaren 2012 en 2013. De Inspecteur betwist de door belanghebbende gestelde samenloop met de stelling dat niet vaststaat dat er een verband is tussen de giftenaftrek en het strafontslag.
7.4.2.
Het Hof overweegt dat de door belanghebbende gestelde samenloop tussen het strafontslag en de opgelegde vergrijpboetes aannemelijk is. Belanghebbende heeft immers ter zitting geloofwaardig verklaard dat het strafontslag het gevolg is geweest van de onrechtmatige giftenaftrek. Het Hof acht onder die omstandigheden, gezien de grote gevolgen voor belanghebbende rond hetzelfde vergrijp (het strafontslag en de daarmee samenhangende gevolgen voor belanghebbendes levenssfeer) en gelet op de persoon van belanghebbende het bedrag van de boete niet passend en geboden en matigt de boete voor het jaar 2013 (die voor 2012 kan gelet op het onder 5.1.1 tot en met 5.1.4 overwogene niet meer aan de orde komen) dan ook tot een bedrag van nihil.
Beschikking belastingrente 2013
8. Nu er geen reden is op de voet van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 de navorderingsaanslag ambtshalve te verminderen, en belanghebbende ook geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente, blijft ook de beschikking belastingrente in stand. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
9. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ten aanzien van het jaar 2012 ongegrond en het hoger beroep ten aanzien van het jaar 2013, uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de boete, gegrond.

Proceskosten en griffierecht

10.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 3.036 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 759 x 1 (gewicht van de zaak)) en € 538 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (2 punten à € 269 x 1 (gewicht van de zaak)), in totaal derhalve op € 3.574. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
10.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 47, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 134 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boete voor het jaar 2013 en handhaaft de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 13 maart 2020 voor het jaar 2013 ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om een proceskostenvergoeding en handhaaft deze uitspraak op bezwaar voor het overige;
  • vernietigt de aanvullende uitspraak op bezwaar van 18 maart 2020 voor het jaar 2013 ten aanzien van de boetebeschikking en handhaaft deze aanvullende uitspraak op bezwaar voor het overige;
  • vermindert de boete voor het jaar 2013 tot nihil;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.574, en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 181 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 21 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.