ECLI:NL:GHDHA:2021:1192
Gerechtshof Den Haag
- Verwijzing na Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Vergoeding immateriële schade en proceskosten in belastingzaak na verwijzing door de Hoge Raad
In deze zaak, die is behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de vergoeding van immateriële schade en proceskosten in een belastingkwestie na verwijzing door de Hoge Raad. De belanghebbende, een Rijnvarende, had tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011, 2012 en 2013 bezwaar gemaakt. De Inspecteur had de aanslagen gehandhaafd, maar de Rechtbank Noord-Holland had de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarprocedure. De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest geoordeeld dat de redelijke termijn was overschreden en dat de zaak opnieuw door het Gerechtshof moest worden beoordeeld.
Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase was overschreden met in totaal twee jaar en vijf maanden. De rechtbank had eerder een schadevergoeding van € 2.500 toegekend aan de belanghebbende. Het Hof heeft deze beslissing bevestigd en geoordeeld dat de instemming van de belanghebbende met de verlenging van de beslistermijn geen bijzondere omstandigheid vormt die de termijnoverschrijding rechtvaardigt. De Inspecteur had geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die de termijnoverschrijding rechtvaardigen.
Daarnaast heeft het Hof de aanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van € 11.769 en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 3.469. De uitspraak van de Rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de aanslag IB/PVV 2013 en de vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.