ECLI:NL:HR:2020:1110
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrek specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aftrek van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting. De belanghebbende, een belastingplichtige, had in zijn aangifte voor het jaar 2015 kosten voor een natriumbeperkt dieet van zijn echtgenote opgevoerd als persoonsgebonden aftrek. De Inspecteur had deze kosten echter niet geaccepteerd, omdat de belanghebbende geen dieetverklaring had overgelegd. De Rechtbank oordeelde dat de belanghebbende zijn standpunt ter zitting had prijsgegeven, maar in hoger beroep stelde hij dat hij recht had op aftrek van dieetkosten, nu hij een dieetverklaring had overgelegd.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de dieetkosten niet meer in hoger beroep aan de orde konden worden gesteld, omdat de belanghebbende zijn standpunt ter zitting van de Rechtbank had laten varen. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk was. De belanghebbende had van meet af aan aanspraak gemaakt op aftrek van dieetkosten en het feit dat zijn gemachtigde ter zitting van de Rechtbank het standpunt over de dieetkosten van zijn echtgenote had laten varen, stond niet in de weg aan zijn recht om in hoger beroep dieetkosten voor zichzelf op te voeren.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en is het griffierecht vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over standpunten in belastingzaken en de mogelijkheid om in hoger beroep nieuwe argumenten aan te voeren, mits deze niet eerder ondubbelzinnig zijn prijsgegeven.