Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
hof] zoekt mee naar het gat.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een werknemer die op staande voet was ontslagen door zijn werkgever, een bedrijf dat zich bezighoudt met de productie van ei-producten. De werknemer, die sinds 1984 in dienst was, had een salaris van € 2.453,85 bruto per maand. De werkgever had het ontslag op staande voet gerechtvaardigd door te stellen dat de werknemer zijn plichten had verzaakt door een doos met eierpoeder, waarvan de verpakking een gat zou hebben vertoond, niet te verwijderen. De kantonrechter had in 2015 het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, maar de werknemer had de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
De Hoge Raad had eerder in 2018 het arrest van het hof Amsterdam vernietigd en de zaak terugverwezen naar het hof Den Haag. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer niet opzettelijk had gehandeld en dat de werkgever onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten. Het hof oordeelde dat de werkgever te snel had gehandeld door het ontslag op staande voet en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken. De werknemer had recht op een billijkheidsvergoeding, die werd berekend volgens de kantonrechtersformule met een correctiefactor van 1,5. Uiteindelijk werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 157.806,- bruto aan de werknemer, naast de proceskosten.