Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Landsmeer,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
Die feiten zijn van een zodanige ernst dat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.”
Dat betekent dat in beginsel noch de ontbinding zelf noch de hoogte van de daarbij toegekende vergoeding naar billijkheid of het afwijzen van een verzoek een vergoeding toe te kennen, opnieuw aan het oordeel van de rechter kunnen worden voorgelegd anders dan in een eventuele herzieningsprocedure als bedoeld in artikel 382 jo. 390 Rv, die hier evenwel niet aan de orde is.
Een dergelijke uitzondering is in de onderhavige ontbindingsbeschikking niet gemaakt.”
Zie onder meer HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905 (Baijings); HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0183; HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0896.
Naar in cassatie eveneens veronderstellenderwijs moet worden aangenomen, is na de ontbindingsprocedure op dit punt nieuwe informatie van wezenlijke betekenis bekend geworden die de rechter in die procedure niet heeft kunnen meewegen. In een zodanig geval strookt het met de hiervoor in 3.3.1 genoemde rechtspraak, mede in het licht van het summiere karakter van de ontbindingsprocedure onder het voor 1 juli 2015 geldende recht en het ontbreken onder dat recht van gewone rechtsmiddelen tegen de ontbindingsbeschikking, dat in een afzonderlijk geding alsnog op basis van de nieuw bekend geworden feiten kan worden beoordeeld of de werknemer op grond van de eisen van goed werkgeverschap of die van de redelijkheid en billijkheid aanspraak heeft op een (aanvullende) vergoeding in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het voorgaande wordt niet anders doordat de werknemer die beoordeling ook had kunnen verkrijgen door na de ontbindingsbeschikking niet langer de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet aan te vechten, maar aanspraak te maken op schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging (art. 7:680 (oud) BW) of wegens kennelijk onredelijk ontslag (art. 7:681 (oud) BW).
4.Beslissing
26 oktober 2018.