In deze zaak heeft [X] B.V. verzet aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 juni 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak volgde op een pro forma hoger beroepschrift dat niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat het geen gronden voor het hoger beroep bevatte. Belanghebbende was op 29 november 2018 gewezen op dit verzuim en kreeg de kans om dit te herstellen, maar heeft hier niet op gereageerd. Het Hof oordeelde dat het ontbreken van een gefundeerde motivering in het hoger beroepschrift leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
In het verzet heeft belanghebbende betoogd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende stelde dat de inhoud van het beroepschrift voldoende was om aan te geven dat er een geschil was over de juistheid van de belastingaanslag. Het Hof heeft de mondelinge behandeling van het verzet op 7 juni 2019 gehouden, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was. Na de behandeling heeft het Hof geconcludeerd dat er geen nieuwe argumenten zijn gepresenteerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen.
De uitspraak van het Hof blijft gehandhaafd, en het verzet wordt ongegrond verklaard. Het Hof ziet geen reden om de proceskosten te veroordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.