ECLI:NL:GHDHA:2022:2750

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
BK-21/00092 en BK-21/00093
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van pro-forma hoger beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een pro-forma hoger beroep. De belanghebbende had op 25 februari 2021 pro-forma hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 januari 2021. Het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat de belanghebbende verzuimd had de gronden van het hoger beroep tijdig in te dienen. De gemachtigde van de belanghebbende ontving op 3 maart 2021 een brief van de griffier waarin werd gewezen op dit verzuim en de mogelijkheid om dit te herstellen. Echter, de belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzet op 13 oktober 2022 heeft de belanghebbende betoogd dat het Hof ten onrechte het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, en dat dit in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het Hof oordeelde dat de enkele mededeling in het hogerberoepschrift niet voldeed aan de motiveringseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de motiveringseis niet in strijd is met het Unierecht. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00092 en BK-21/00093

Uitspraak van 24 november 2022

op het verzet van
[X] h.o.d.n. [X-1]gevestigd te [Z] , belanghebbende, tegen de onder 1.1 vermelde uitspraak.

Uitspraak en verzet

1.1.
Belanghebbende heeft verzet aangetekend tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 6 mei 2021, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat geen gehoor is gegeven aan het verzoek het verzuim in het hogerberoepschrift tijdig te herstellen.
1.2.
Op 30 september 2022 heeft het Hof een pleitnota van belanghebbende ontvangen. Op 3 oktober 2022 heeft het Hof een tweede pleitnota van belanghebbende ontvangen.
1.3.
Het verzet is mondeling behandeld ter zitting van het Hof van 13 oktober 2022. Belanghebbende is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Bij faxbericht van 25 februari 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende pro-forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 januari 2021, nummers SGR 19/6875 en SGR 19/6900. Het pro-forma hogerberoepschrift vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Hierbij tekenen wij pro forma hoger beroep aan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 in voormeld zaaknummer.
Ik verneem graag de voortgang van u. Bijgaand kunt u de uitspraak van de rechtbank Den Haag, de machtiging en het uittreksel uit de Kamer van Koophandel vinden.”
2.2.
Bij het onder 2.1 bedoelde hogerberoepschrift zijn een machtiging, het uittreksel van de Kamer van Koophandel en een afschrift van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waartegen het hoger beroep is gericht, gevoegd.
2.3.
Bij aangetekende brief van 3 maart 2021 heeft de griffier van het Hof de gemachtigde van belanghebbende meegedeeld dat de gemachtigde van belanghebbende heeft verzuimd de gronden van het hoger beroep te vermelden. De griffier heeft hierin de gelegenheid geboden dit verzuim uiterlijk op 31 maart 2021 te herstellen. In de brief is tevens vermeld dat indien aan de uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg wordt gegeven, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.4.
Uit de door de griffier bij PostNL ingewonnen informatie, welke aan het dossier is toegevoegd, blijkt dat de onder 2.3 genoemde brief op 4 maart 2021 is bezorgd op het adres van de gemachtigde van belanghebbende, [adres, postcode, woonplaats] .
2.5.
Belanghebbende noch de gemachtigde heeft binnen de gestelde termijn gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om de gronden van het hoger beroep in te dienen.

Standpunt belanghebbende

3. Belanghebbende stelt – naar het Hof begrijpt – dat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) is geschonden, doordat het Gerechtshof het hoger beroep van belanghebbende op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet indienen van de gronden. Voorts stelt belanghebbende dat het hogerberoepschrift de vereiste gronden bevat, aangezien duidelijk is dat belanghebbende opkomt tegen de uitspraak van de Rechtbank (zie 2.1) en belanghebbende op grond van het Unierecht tijdens een mondelinge behandeling van de zaak door het Hof in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de gronden aan te vullen.

Beoordeling van het verzet

4.1.
Voor zover belanghebbende betoogt dat het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van gronden overweegt het Hof als volgt. De enkele mededeling in het hogerberoepschrift “Hierbij tekenen wij pro forma hoger beroep aan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 met voormeld zaaknummer.” en het daarbij voegen van de uitspraak van 15 januari 2021, kan niet worden aangemerkt als grond van het (hoger) beroep in de zin van artikel 6:5, lid 1, aanhef en onderdeel d, Awb. Uit het hogerberoepschrift blijkt immers in het geheel niet met welk oordeel of welke oordelen van de Rechtbank belanghebbende het niet eens is. De motiveringseis die is opgenomen in artikel 6:5 Awb strekt ertoe de rechter de in artikel 8:69, lid 1, Awb bedoelde grondslag voor zijn uitspraak te verschaffen en het bestuursorgaan in staat te stellen om te bepalen waartegen het verweer voert (vgl. HR 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9616, BNB 2010/96, Hof Den Haag 28 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3976 en het daartegen ingestelde beroep in cassatie dat is afgedaan met toepassing van artikel 81, lid 1, RO bij arrest van HR 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:11).
4.2.
Anders dan belanghebbende beoogt, leidt het Unierecht, en meer in het bijzonder artikel 47 Handvest, niet ertoe dat het Hof in een geval als het onderhavige alvorens het hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 8:54, lid 1, letter b, Awb niet-ontvankelijk te verklaren belanghebbende de gelegenheid moet bieden de hogerberoepsgronden tijdens een mondelinge behandeling van de zaak voor het eerst te berde te brengen. Tegen een vereenvoudigde afdoening in de zin van artikel 8:54 Awb kan verzet worden gedaan, waarbij belanghebbende de mogelijkheid heeft om op een zitting te worden gehoord. Niet geoordeeld kan worden dat artikel 8:54 Awb in strijd is met het Unierecht (vgl. HR 18 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:966, BNB 2021/135, r.o. 2.5.1 tot en met 2.5.4 en HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1281, r.o. 3.2)
4.3.
Het feit dat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid om het verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn te herstellen, leidt tot het oordeel dat het hogerberoepschrift niet voldoet aan de daaraan in artikel 6:5, lid 1, aanhef en onderdeel d, Awb gestelde eis. Het hoger beroep is gelet op het bepaalde in artikel 6:6, aanhef en onderdeel a, Awb daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Anders dan belanghebbende kennelijk stelt, is de motiveringseis op straffe van nietontvankelijkverklaring van het hoger beroep niet in strijd met het Unierecht. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen, wordt de motiveringseis bij wet gesteld, eerbiedigt hij de wezenlijke inhoud van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, beantwoordt hij aan een doelstelling van algemeen belang en is hij noodzakelijk en geschikt om die doelstelling te bereiken (vgl. HvJ EU 27 september 2017, C-73/16 (Puškár), ECLI:EU:C:2017:725, punten 61-71 en HR 18 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:966, BNB 2021/135).
4.4.
Het verzet is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, P.J.J. Vonk en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 24 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.