Uitspraak
Uitspraak van 24 november 2022
[X] h.o.d.n. [X-1]gevestigd te [Z] , belanghebbende, tegen de onder 1.1 vermelde uitspraak.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een pro-forma hoger beroep. De belanghebbende had op 25 februari 2021 pro-forma hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 januari 2021. Het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat de belanghebbende verzuimd had de gronden van het hoger beroep tijdig in te dienen. De gemachtigde van de belanghebbende ontving op 3 maart 2021 een brief van de griffier waarin werd gewezen op dit verzuim en de mogelijkheid om dit te herstellen. Echter, de belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzet op 13 oktober 2022 heeft de belanghebbende betoogd dat het Hof ten onrechte het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, en dat dit in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het Hof oordeelde dat de enkele mededeling in het hogerberoepschrift niet voldeed aan de motiveringseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de motiveringseis niet in strijd is met het Unierecht. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.