Gronden
5. Bij uitspraak van 19 juli 2023 is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat [gemachtigde] desgevraagd geen gronden van zijn hoger beroep heeft overgelegd.
6. [gemachtigde] is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen.
Ontvankelijkheid van het verzet
7. Op grond van artikel 8:24, lid 2, Awb kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
8. Het hof heeft [gemachtigde] in deze verzetprocedure op 2 juli 2024 verzocht een op zijn naam gestelde recente machtiging, van maximaal zes maanden oud ten tijde van het indienen van het verzet, over te leggen. Het hof is hiertoe overgegaan omdat in diverse andere zaken waarin [gemachtigde] optrad twijfels zijn gerezen over zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid. Daarnaast had het hof twijfel of [gemachtigde] nog als gemachtigde van belanghebbende kon optreden, mede gelet op het gegeven dat de door [gemachtigde] overgelegde machtiging uit 2014 afkomstig is. Deze twijfels van het hof zijn versterkt door de aanhouding, van [gemachtigde] , door de FIOD op 23 januari 2024.Deze omstandigheden rechtvaardigen het om een recente machtiging te verlangen. [gemachtigde] is er op gewezen dat het verzet niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien hij aan dat verzoek geen gevolg geeft.
9. Er is geen op naam van [gemachtigde] gestelde recente volmacht ingediend. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gemachtigde] gemachtigd is om namens belanghebbende verzet tegen de uitspraak in te dienen.
10. Aan deze omstandigheid verbindt het hof het gevolg dat het verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Beoordeling van het verzet
11. Gesteld dat [gemachtigde] wel gemachtigd is om namens belanghebbende verzet in te dienen tegen de uitspraak, heeft het volgende te gelden.
12. Op grond van artikel 6:6, onderdeel a, Awb kan de rechter het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren indien het niet de gronden van het hoger beroep bevat.
13. Voor zover belanghebbende betoogt dat het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van gronden overweegt het hof als volgt. De motiveringseis die is opgenomen in artikel 6:5 Awb strekt ertoe de rechter de in artikel 8:69, lid 1, Awb bedoelde grondslag voor zijn uitspraak te verschaffen en het bestuursorgaan in staat te stellen om te bepalen waartegen het verweer voert.De enkele mededeling in het hogerberoepschrift “Hierbij tekenen wij pro forma hoger beroep aan tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland - West-Brabant op 27 maart 2023 in voormelde zaaknummers.” en het daarbij voegen van die uitspraak, kan niet worden aangemerkt als grond van het hoger beroep in de zin van artikel 6:5, lid 1, aanhef en onderdeel d, Awb. Uit het hogerberoepschrift blijkt immers in het geheel niet waarover belanghebbende met de inspecteur van mening verschilt.
14. Anders dan belanghebbende betoogt, leidt het Unierecht, en meer in het bijzonder artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet ertoe dat het hof in een geval als het onderhavige, alvorens het hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 8:54, lid 1, letter b, Awb niet-ontvankelijk te verklaren, belanghebbende de gelegenheid moet bieden zijn hogerberoepsgronden tijdens een mondelinge behandeling toe te lichten. Tegen een vereenvoudigde afdoening in de zin van artikel 8:54 Awb kan verzet worden gedaan, waarbij belanghebbende de mogelijkheid heeft om op een zitting te worden gehoord. Niet gezegd kan worden dat artikel 8:54 Awb in strijd is met het Unierecht.
15. Nu belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om het verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn te herstellen, moet worden geoordeeld dat het hogerberoepschrift niet aan de daaraan in artikel 6:5, lid 1, aanhef en onderdeel d, Awb gestelde eis heeft voldaan. Het hoger beroep is gelet op het bepaalde in artikel 6:6, aanhef en onderdeel a, Awb daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan belanghebbende kennelijk stelt, is de motiveringseis op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep niet in strijd met het Unierecht. Belanghebbendes stelling dat het hof niet bevoegd is uitlegging te geven over de draagwijdte en de betekenis van het Unierecht, nu de unierechter exclusief en bij uitsluiting bevoegd is bindend en rechtsgeldig uitlegging te geven over de draagwijdte en betekenis van het recht van de Unie, faalt. Het hof is, als instantie tegen wiens uitspraken cassatie bij de Hoge Raad kan worden ingesteld, niet verplicht prejudiciële vragen te stellen. Het hof stelt voorop dat het bij de beoordeling van elk van de standpunten van belanghebbende steeds heeft overwogen of het stellen van prejudiciële vragen wenselijk is en ziet geen aanleiding voor het stellen van vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
16. Belanghebbende stelt dat het hof, alvorens het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, hem een tweede herstelverzuimbrief had dienen te sturen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. In de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2022 (hierna: de Procesregeling) is in artikel 10, voor zover van belang, vermeld dat de griffier van het bestaan van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb kennis geeft aan de indiener van het beroepschrift en dat hij deze daarbij uitnodigt het verzuim binnen vier weken te herstellen. Daarbij vermeldt de griffier dat het beroep nietontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld. Uit artikel 11 van de Procesregeling volgt, voor zover van belang, dat niet-ontvankelijkverklaring slechts plaatsvindt indien de uitnodiging het verzuim te herstellen bij aangetekende brief is verzonden, tenzij de indiener digitaal procedeert. De griffier heeft belanghebbende bij bericht van 8 juni 2023, welk via Mijn Rechtspraak in het digitale dossier is geplaatst, de gelegenheid geboden om binnen 6 weken het verzuim te herstellen, onder verwijzing naar het mogelijk gevolg van niet-ontvankelijkverklaring bij niet tijdig verzuimherstel. Artikel 6:6 Awb, noch de artikelen 10 en 11 de Procesregeling vereisen dat het hof, alvorens het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, een tweede herstelverzuimbrief stuurt. In zoverre faalt belanghebbendes stelling.
17. Uit vorengaande volgt dat, gesteld dat het verzet ontvankelijk zou zijn geweest, het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.