ECLI:NL:GHDHA:2023:2845

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
BK-22/01243
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft belanghebbende verzet aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juni 2023, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De reden hiervoor was dat belanghebbende niet tijdig de gronden van het hoger beroep had ingediend, ondanks een uitnodiging van de griffier om dit te doen. Het verzetschrift is gedateerd op 4 juli 2023 en is op 5 juli 2023 door het Hof ontvangen. Belanghebbende heeft geen verzoek gedaan om te worden gehoord over het verzet, waardoor er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft op 23 november 2022 pro-forma hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 6 oktober 2022. In het pro-forma hogerberoepschrift ontbraken echter de gronden van het hoger beroep. De griffier heeft belanghebbende op 30 november 2022 gewezen op dit verzuim en de gelegenheid geboden om dit voor 28 december 2022 te herstellen. Dit is niet gebeurd, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep.

In het verzet heeft belanghebbende betoogd dat het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het Hof oordeelt echter dat de tekst van het pro-forma hogerberoepschrift niet voldoet aan de eisen van de wet, omdat het niet duidelijk maakt waarover belanghebbende met de Heffingsambtenaar van mening verschilt. Het Hof concludeert dat het verzet ongegrond is, omdat belanghebbende niets heeft aangevoerd dat een andere conclusie rechtvaardigt. De uitspraak is op 7 december 2023 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01243

Uitspraak van 7 december 2023

op het verzet van
[X]te [Z] , belanghebbende, tegen de onder 1.1 vermelde uitspraak.

Uitspraak en verzet

1.1.
Belanghebbende heeft verzet aangetekend tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 29 juni 2023 (de uitspraak), waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat geen gehoor is gegeven aan het verzoek het verzuim in het hogerberoepschrift tijdig te herstellen.
1.2.
Het verzetschrift is gedagtekend 4 juli 2023 en is op 5 juli 2023 ontvangen door het Hof.
1.3.
Belanghebbende heeft niet verzocht te worden gehoord omtrent het verzet. Een mondelinge behandeling van het verzet heeft niet plaatsgehad.

Feiten

2.1.
Bij brief van 23 november 2022 heeft belanghebbende pro-forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 oktober 2022, nummer SGR 21/1398. Het pro-forma hogerberoepschrift vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Gericht tegen de uitspraak dd 6 oktober 2022,SGR 21/1398 (kopie bijgaand) echter
verzonden 17 okt 2022; Motivatie ed. volgt zsm. , na overleg met behandelend
kantoor […] te […] ”
2.2.
Bij het onder 2.1 genoemde hogerberoepschrift is een afschrift van de uitspraak van de Rechtbank, waartegen het hoger beroep is gericht, gevoegd.
2.3.
Bij aangetekende brief van 30 november 2022 heeft de griffier van het Hof belanghebbende meegedeeld dat belanghebbende heeft verzuimd de gronden van het hoger beroep te vermelden. De griffier heeft hierin de gelegenheid geboden dit verzuim uiterlijk op 28 december 2022 te herstellen. In de brief is tevens vermeld dat indien aan de uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg wordt gegeven, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.4.
Uit de door de griffier bij PostNL ingewonnen informatie, welke aan het dossier is toegevoegd, blijkt dat de onder 2.3 genoemde brief op 1 december 2022 is bezorgd op het adres van belanghebbende, [postadres] .
2.5.
Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om de gronden van het hoger beroep in te dienen.

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling

3. Het Hof heeft in de uitspraak het volgende overwogen:
“Het hogerberoepschrift bevat niet de gronden van het hoger beroep.
Belanghebbende is bij aangetekende brief, op 30 november 2022 ter post bezorgd, op het verzuim gewezen en is bij die gelegenheid uitgenodigd dit uiterlijk op 28 december 2022 te herstellen. Zoals blijkt uit door de griffier bij PostNL ingewonnen informatie, welke aan het dossier is toegevoegd, is het poststuk op 1 december 2022 bezorgd op het adres van belanghebbende, te weten: [postadres] .
Belanghebbende heeft aan deze uitnodiging binnen de gestelde termijn geen gevolg gegeven.
Nu het hogerberoepschrift niet aan de eisen van de wet voldoet en belanghebbende niet binnen de gestelde termijn het verzuim heeft hersteld, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet behoort te worden ontvangen in het hoger beroep.
Deze uitspraak is gegeven op grond van de artikelen 6:5, 6:6, 6:24, 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.”

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbende heeft in haar verzetschrift van 4 juli 2023 onder meer het volgende aangevoerd:
“Er is dus gewacht, mede om de BSGR , zowel als de rechtbank (voornoemd) in de
gelegenheid te stellen met een meer acceptabele genoegdoening te komen. Dat heeft dus niet
mogen plaatsvinden. Daarop is dus Hoger Beroep ingesteld (onder de nrs 23/0459 en
23/0461) . De beantwoording BK SGR 22/01243 blijkt erbij te zijn ingeschoten. (Er is
eigenlijk vanzelfsprekend vanuit gegaan; dat dit (automatisch) het Hof BK bekend is. Dat
blijkt dus niet zo te zijn.). Bovendien was ook het griffiegeld om deze redenen niet voldaan.
Nadien, dus na dat weigeren door r.b. voorzitter; hadden wij ons echter dienen te realiseren;
dat de motivatie specifiek; dus óók nog had dienen te worden ingeleverd bij het Hof 22
/01243. Daarvoor dus ons excuus. De griffier heeft dit nadat wij onze beweegreden daartoe
hadden uiteengezet, ons tijdens het telefoongesprek nader duidelijk gemaakt dat ook het niet
betalen griffierecht; niet geldend is, daar er rechr bestaat op enkelvoudige gedane betaling.
Waarvoor onze dank. Dus maken wij alsnog gebruik van de mogelijkheid tot dit verzet.”

Beoordeling van het verzet

5.1.
Voor zover belanghebbende betoogt dat het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van gronden overweegt het Hof als volgt. De tekst zoals opgenomen in het pro-forma hogerberoepschrift (zie 2.1) en het daarbij voegen van de bestreden uitspraak, kan niet worden aangemerkt als grond van het (hoger) beroep in de zin van artikel 6:5, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit het hogerberoepschrift blijkt immers in het geheel niet waarover belanghebbende met de Heffingsambtenaar van mening verschilt. De motiveringseis die is opgenomen in artikel 6:5 Awb strekt ertoe de rechter de in artikel 8:69, lid 1, Awb bedoelde grondslag voor zijn uitspraak te verschaffen en het bestuursorgaan in staat te stellen om te bepalen waartegen het verweer voert. Vgl. HR 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9616, BNB 2010/96, Hof Den Haag 28 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3976 en het daartegen ingestelde beroep in cassatie dat is afgedaan met toepassing van artikel 81, lid 1, RO bij arrest van HR 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:11.
5.2.
Het hoger beroep is in de uitspraak terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft in verzet niets naar voren gebracht dat een andere conclusie rechtvaardigt. Dat het belanghebbende is ontschoten om te antwoorden op de brief om het verzuim te herstellen komt voor haar eigen rekening en risico.
5.3.
Het verzet is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 7 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.