Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 12 februari 2019
[appellant],
Gemeente Den Haag,
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
pensioengerechtigdeleeftijd op het oog heeft gehad. De achtergrond hiervoor is dat de beoogde categorie werknemers voor het voorzien in hun inkomen of levensonderhoud niet langer zijn aangewezen op het verrichten van arbeid, terwijl de transitievergoeding – mede gelet op haar compensatie- en overgangsfunctie – is bedoeld voor werknemers die daarvoor wel op het verrichten van arbeid zijn aangewezen (vgl. HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:651, rov. 3.3.8 en 3.3.9). Onder overeengekomen leeftijd in art. 7:673 lid 7, aanhef en sub b, BW moet daarom worden verstaan een overeengekomen pensioengerechtigde leeftijd ofwel pensioenleeftijd. Daarvan is in deze zaak geen sprake omdat de doorwerkregeling niet voorziet in een pensioenregeling (of een vervangend inkomen) volgend op het einde van de arbeidsovereenkomst met ingang van het bereiken van de 62-jarige leeftijd van de WIW-werknemer. Vast staat dat [appellant] na het einde van zijn arbeidsovereenkomst nog steeds is aangewezen op het verrichten van arbeid om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het bepaalde in art. 7:673 lid 7, aanhef en sub b, BW staat dus niet in de weg aan [appellant]’s aanspraak op de transitievergoeding. Uitsluiting van zijn aanspraak door het in de doorwerkregeling neergelegde leeftijdontslag op grond van de specifieke omstandigheden van dit geval op één lijn te stellen met de overeengekomen leeftijd als bedoeld in art. 7:673 lid 7, aanhef en sub b, BW is naar het oordeel van het hof niet mogelijk. Een dergelijke analogische toepassing verdraagt zich immers niet met het door de wetgever gekozen abstracte en gestandaardiseerde stelsel van de transitievergoeding en de meer algemene doelstelling van de wetgever om met de invoering van de Wwz het ontslagrecht eenvoudiger, sneller en minder kostbaar te maken (vgl. HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:651, rov. 3.3.14).
- dat [appellant] dankzij de doorwerkregeling in sociaal en financieel opzicht in een aanzienlijk betere positie is komen te verkeren dan wanneer hij per 1 juli 2012 al zou zijn ontslagen;
- dat de door de Gemeente ter uitvoering van de doorwerkregeling gemaakte kosten de hoogte van de transitievergoeding aanzienlijk overstijgen;
- dat (voormalig) WIW-werknemers met ook nog eens aanspraak op de transitievergoeding in een gunstiger positie worden geplaatst dan werknemers met een niet-gesubsidieerde baan;
- dat de werkzaamheden van [appellant] ondersteunend en additioneel van aard waren;
- dat de loonwaarde van zijn arbeid lager lag dan het loon dat hij heeft ontvangen;
- dat het inkomen van [appellant] voor een groot deel is gefinancierd uit algemene middelen; en
- dat ook de transitievergoeding van elf andere (voormalige) WIW-werknemers ten laste zal komen van het re-integratiebudget van de Gemeente met als gevolg dat een deel van dat budget – naar verwachting een bedrag van € 400.000 – niet zal kunnen worden gebruikt waarvoor het is bedoeld.