ECLI:NL:GHDHA:2019:1869
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- A.N. Labohm
- A.H.N. Stollenwerck
- A.E. Sutorius-van Hees
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de informatieplicht van een erfgenaam jegens legitimarissen in het erfrecht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de informatieplicht van een erfgenaam jegens legitimarissen, zoals vastgelegd in de artikelen 4:78 en 4:67 van het Burgerlijk Wetboek. De appellante, de partner van de overledene, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, waarin zij werd verplicht om bepaalde informatie en documenten te verstrekken aan de kinderen van de overledene, die aanspraak maakten op hun legitieme portie. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de informatieplicht van de appellante verder reikte dan zij had gesteld, en dat zij ook inzicht moest geven in het vermogensverloop over meerdere jaren.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de informatieplicht van de erfgenaam beperkt is tot het vermogen op de sterfdatum en de opgave van schenkingen voor zover deze bekend zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante voldoende informatie had verstrekt om de omvang van de nalatenschap te bepalen, en dat zij niet verplicht was om inzicht te geven in het vermogensverloop van de overledene gedurende zijn leven. De grief van de appellante, die stelde dat de voorzieningenrechter een te ruime uitleg had gegeven aan de informatieplicht, werd gegrond verklaard.
Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van de geïntimeerden afgewezen. Tevens zijn de geïntimeerden veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de grenzen van de informatieplicht van erfgenamen en de bescherming van de belangen van legitimarissen.