ECLI:NL:RBROT:2020:13174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
C/10/602134 / KG ZA 20-725
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in bescheiden door legitimaris in kort geding

In deze zaak vorderde de legitimaris, [naam eiseres], inzage in bescheiden van de nalatenschap van haar overleden grootouders, [naam erflater] en [naam erflaatster]. De vordering was gebaseerd op artikel 4:78 BW, dat legitimaris het recht geeft op inzage in de bescheiden die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. De voorzieningenrechter oordeelde dat [naam eiseres] een spoedeisend belang had bij haar vordering, ondanks het verstrijken van tijd sinds het overlijden van de erflaters. De rechter wees de vordering toe voor een aantal specifieke bescheiden, waaronder bankafschriften en informatie over giften, en bepaalde dat gedaagden deze binnen twee maanden na betekening van het vonnis moesten verstrekken. De rechter weigerde echter een dwangsom op te leggen, omdat onduidelijk was welke stukken gedaagden nog konden verstrekken. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/602134 / KG ZA 20-725
Vonnis in kort geding van 28 september 2020
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
tegen

1.[naam gedaagde 1] ,

in de hoedanigheid van executeur en/of afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [naam erflater] ,
2.
[naam gedaagde 2],
pro se en in de hoedanigheid van erfgenaam, executeur en/of afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [naam erflater] en van erfgenaam van de nalatenschap van [naam erflaatster] ,
3.
[naam gedaagde 3],
pro se en in de hoedanigheid van erfgenaam van de nalatenschappen van [naam erflater] en [naam erflaatster] ,
allen wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen worden hierna [naam eiseres] , [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2020, met producties 1 tot en met 31,
  • de producties 1 tot en met 5 van gedaagden,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 14 september 2020,
  • de pleitnota van mr. Stut voornoemd, en
  • de pleitnota van mr. De Bakker voornoemd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 januari 2015 is [naam erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater was bij leven gehuwd met [naam erflaatster] (hierna ook: erflaatster). Erflaatster is op 10 oktober 2017 overleden.
2.2.
Uit het huwelijk van erflaters zijn drie dochters geboren, [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam 1] . Laatstgenoemde dochter is de moeder van [naam eiseres] en haar broer en is op 26 september 1995 overleden.
2.3.
Bij testament van 27 mei 2004 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. Hierbij heeft hij zijn echtgenote, [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] tot erfgenamen benoemd en [naam eiseres] en haar broer onterfd. Daarnaast heeft erflater zijn echtgenote en, als zij die functie niet kan of wil uitoefenen, [naam gedaagde 2] en haar echtgenoot, [naam gedaagde 1] , aangewezen als executeur. De erfgenamen hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] (hierna ook: de executeurs) hebben de benoeming tot executeur aanvaard.
2.4.
Bij testament van 27 mei 2004 heeft ook erflaatster over haar nalatenschap beschikt. Hierbij heeft zij [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] tot erfgenamen benoemd voor gelijke delen voor het resterende deel van de nalatenschap en [naam eiseres] en haar broer onterfd. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard.
2.5.
[naam eiseres] en haar broer zijn in beide nalatenschappen legitimarissen.
2.6.
De executeurs hebben ter zake de nalatenschap van erflater aan [naam eiseres] en haar broer een verklaring van executele, een boedelbeschrijving per 6 januari 2015, een berekening van de legitieme portie, bankafschriften waaruit het saldo per datum overlijden blijkt, aangiftes inkomstenbelasting 2010 tot en met 2015 en de aangifte erfbelasting verstrekt. Daarnaast hebben [naam eiseres] en haar broer een overzicht van de nalatenschap van erflaatster met een pagina van een bankafschrift ontvangen.
2.7.
Bij brief van 12 december 2019 heeft de advocaat van [naam eiseres] en haar broer jegens de executeurs aanspraak gemaakt op inzage en afschriften van alle bescheiden die zij voor de berekening van de legitieme portie nodig hebben. Daarbij is onder meer gevraagd om informatie en duidelijkheid te verschaffen over door erflaters gedane giften.
2.8.
Bij brief van 25 februari 2020 heeft de advocaat van gedaagden aan de advocaat van [naam eiseres] en haar broer bericht dat gedaagden op voldoende en afdoende wijze aan hun informatieplicht hebben voldaan alsook opgave hebben gedaan van de door erflaters bij leven gedane giften. Daarbij hebben zij het standpunt ingenomen dat de legitimaire aanspraak van [naam eiseres] en haar broer nihil is, omdat de waarde van het woongenot dat zij hebben gehad door jarenlang kosteloos in een woning van erflaters te wonen op hun legitieme portie in mindering moet worden gebracht.

3.Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis gedaagden, althans een of meerdere gedaagden, veroordeelt om aan [naam eiseres] de volgende bescheiden te verstrekken:
kopieën van de bankafschriften van alle bankrekeningen betreffende de laatste vijf jaar voorafgaand aan het overlijden van erflater,
kopieën van de bankafschriften van alle bankrekeningen betreffende de periode vanaf het overlijden van erflater tot en met het overlijden van erflaatster,
een machtiging voor ABN Amro Bank voor het opvragen van eventueel ontbrekende bankafschriften voor de periode van 5 januari 2010 tot en met 10 oktober 2017,
een volledige opgave van alle giften door erflaters tijdens hun leven gedaan aan gedaagden, althans aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] ,
de akte huwelijkse voorwaarden van erflaters,
de polissen van de verzekeringen/lijfrentes die staan vermeld op het overzicht van de nalatenschap van erflaatster en de bescheiden over de uitkeringen,
bescheiden die ten grondslag liggen aan de posten:
- nog te ontvangen bedragen (uitgezonderd banksaldi en lijfrente-uitkeringen),
- nog te betalen bedragen ([naam 2] en [naam 3]),
- kosten begrafenis, en
- kosten grafsteen,
als vermeld op het overzicht van de nalatenschap van erflaatster,
bescheiden van de giften die staan vermeld op de door de executeurs opgestelde berekening van de legitieme portie,
bescheiden van het ontstaan en de voldoening van de schulden van erflater en/of erflaatster aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] en van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] aan erflater en/of erflaatster betreffende de periode vanaf 2000 tot en met 2015,
afschriften van de nota's van afrekening van de transacties op 30 en 31 december 1996 van de recreatiewoning aan de [adres 1] en bescheiden waaruit blijkt op welke wijze [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] de toedeling hebben gefinancierd,
taxatierapporten waaruit de economische waarde blijkt per 22 juli 2014 van de negen garages die op 22 juli 2014 zijn geleverd aan [naam gedaagde 2] ,
taxatierapporten waaruit de economische waarde blijkt per 22 juli 2014 van het appartementsrecht aan de [adres 2] en de bijbehorende garage aan de [adres 3] , beide geleverd op 22 juli 2014 aan [naam gedaagde 3] ,
aangaande het onroerend goed aan het adres [adres 4] ;
  • bescheiden waaruit blijkt of en zo ja, op welke wijze [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] (mede) de aanschaf van het stuk grond in 1992 hebben gefinancierd,
  • bescheiden waaruit blijkt wat de totale kosten van de bouw en inrichting van de opstallen op het stuk grond zijn geweest,
  • bescheiden waaruit blijkt of en zo ja, op welke wijze [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] (mede) de bouw van de opstallen en de inrichting hebben gefinancierd,
  • bescheiden waaruit blijkt of en zo ja, op welke wijze [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] hebben meebetaald aan de eigenaarslasten van het onroerend goed in de jaren 1992 tot en met 2002,
  • de belastingaangifte en -aanslag schenkingsrechten van de schenking op 12 december 2002, en
  • de nota van afrekening van de transactie op 12 december 2002,
bescheiden waaruit blijkt op welke wijze [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] de aanschaf van de woningen aan de [adres 5] en de [adres 6] hebben gefinancierd en de nota van afrekening van de notaris van de aankooptransactie,
de geldleningsovereenkomst die ten grondslag ligt aan de hypotheekakte van 23 april 2003 van € 160.503,53, althans, bij gebreke van een schriftelijke overeenkomst, bescheiden waaruit blijkt welke rente [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] aan erflater over dit bedrag verschuldigd waren en betaalbewijzen van de voldoening van de verschuldigde rente,
bescheiden waaruit blijkt dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] de hypothecaire geldlening van
€ 160.503,53, met als onderpand het onroerend goed aan de [adres 5] , hebben afgelost en op welke wijze,
bescheiden waaruit blijkt op welke wijze [naam gedaagde 3] de aanschaf van de woningen aan de [adres 7] en [adres 8] heeft gefinancierd en de afschriften van de nota's van afrekening van de notaris,
de geldleningsovereenkomst die ten grondslag ligt aan de hypotheekakte van 21 november 2003 van € 112.900,00 althans, bij gebreke van een schriftelijke overeenkomst, bescheiden waaruit blijkt welke rente [naam gedaagde 3] aan erflater over dit bedrag verschuldigd was en betaalbewijzen van de voldoening van de verschuldigde rente,
bescheiden waaruit blijkt dat [naam gedaagde 3] de hypothecaire geldlening van € 160.503,53, met als onderpand het onroerend goed aan de [adres 8] , heeft afgelost en op welke wijze,
(gelijk aan het gevorderde onder t.),
bescheiden waaruit blijkt op welke wijze [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] de aanschaf van de garage aan de [adres 9] hebben gefinancierd en de nota van afrekening van de notaris van de aankooptransactie,
de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting 1990 tot en met 2009, 2016 en 2017,
de aanslag erfbelasting nalatenschap erflater,
de aangifte en aanslag erfbelasting nalatenschap erflaatster,
een machtiging voor de belastingdienst voor het opvragen van eventueel ontbrekende aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting en erfbelasting;
alle overige informatie die van belang kan zijn voor de berekening van de legitieme portie,
binnen vier weken na betekening van het vonnis en op straffe van een dwangsom, met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagden betwisten dat [naam eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat er sinds het overlijden van erflaters veel tijd verstreken is en niet valt in te zien waarom de uitkomst van een bodemprocedure thans niet zou kunnen worden afgewacht. De voorzieningenrechter overweegt dat erflater en erflaatster bijna zes respectievelijk drie jaar geleden zijn overleden en dat naar mate de tijd verstrijkt het risico groter wordt dat de door [naam eiseres] gevraagde gegevens niet meer voorhanden zijn. In dit kort geding stellen gedaagden zich eveneens op het standpunt dat zij een deel van de gevraagde gegevens niet (meer) hebben, terwijl het bovendien de vraag is hoe lang banken en de belastingdienst bescheiden als bankafschriften en belastingaangiftes en -aanslagen feitelijk bewaren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [naam eiseres] dus wel degelijk een spoedeisend belang, zodat het verweer van gedaagden wordt verworpen.
4.2.
[naam eiseres] grondt haar vordering op artikel 4:78 lid 1 BW. Dit artikel bepaalt dat een legitimaris die geen erfgenaam is (zoals [naam eiseres] ), tegenover de erfgenamen en met het beheer van de nalatenschap belaste executeurs aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft; zij verstrekken hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.
4.3.
Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van artikel 4:78 lid 1 BW. De voorzieningenrechter stelt daarom voorop dat uit vaste rechtspraak volgt dat uit de bewoordingen “
alle daartoe strekkende inlichtingen” in dit artikel kan worden afgeleid dat dit begrip zo ruim als mogelijk moet worden uitgelegd, met de enkele beperking dat de gegevens nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Op grond van artikel 4:65 BW worden de legitieme porties berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. In artikel 4:67 BW is bepaald welke giften bij de berekening van de legitimaire porties in aanmerking moeten worden genomen.
4.4.
De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen welke van de gevraagde gegevens nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie van [naam eiseres] . Daarbij wordt voorbij gegaan aan de stelling van gedaagden dat zij geen rechtens te respecteren belang bij haar vordering zou hebben, omdat niet aannemelijk zou zijn dat na imputatie van de aan haar (en haar moeder) gedane schenkingen nog een legitimaire aanspraak resteert. Daarmee wordt immers vooruitgelopen op de omvang van de legitimaire aanspraak van [naam eiseres] , terwijl de legitimaire massa eerst dient te worden berekend alvorens  na berekening van de legitieme porties  de legitimaire aanspraak van [naam eiseres] kan worden vastgesteld.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam eiseres] recht heeft op informatie over de stand van het vermogen op het moment van overlijden van erflaters. Gedaagden hebben (een deel van) die informatie reeds aan haar verstrekt. De polissen van de verzekeringen en lijfrentes als vermeld op het overzicht van de nalatenschap van erflaatster (onder f.), de erfbelasting nalatenschap erflater (onder w.) en de aanslag erfbelasting nalatenschap erflaatster (onder x.) heeft [naam eiseres] nog niet ontvangen, terwijl deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel belangrijk zijn voor de stand van het vermogen op het moment van overlijden van erflaters. Het vorenstaande leidt ertoe dat deze onderdelen van de vordering van [naam eiseres] zullen worden toegewezen. Verdere informatie over de overige op het overzicht van de nalatenschap van erflaatster vermelde posten (onder g.), acht de voorzieningenrechter niet relevant. Daarnaast is onduidelijk wat [naam eiseres] bedoelt met “
de bescheiden over de uitkeringen” onder f., zodat dit onderdeel zal worden afgewezen.
4.6.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat een opgave van giften tevens van belang wordt geacht voor het kunnen berekenen van de legitieme portie. [naam eiseres] stelt dat gedaagden niet alle giften aan haar hebben opgegeven en dat zij informatie nodig heeft om te kunnen bepalen welke giften in aanmerking dienen te worden genomen bij het vaststellen van de legitimaire massa. Volgens gedaagden hebben zij wel een volledige opgave gedaan en biedt artikel 4:78 BW geen grond voor een “
fishing expedition” naar mogelijke schenkingen. Ook menen zij niet gehouden te zijn om aan [naam eiseres] uit te leggen hoe zij hun eigen woningen hebben gefinancierd en onroerend goed hebben verworven.
4.7.
De voorzieningenrechter volgt [naam eiseres] in haar stelling dat er omstandigheden zijn die de vraag doen rijzen of gedaagden alle giften van erflaters hebben opgegeven. Zo roept de substantiële afname van het vermogen van erflaters in de jaren voor hun overlijden vragen op. Daarnaast bestaat onduidelijkheid over de schulden van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] aan erflaters en van erflaters aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] ; hoe deze schulden zijn ontstaan en op welke wijze deze zijn afgelost. Ook kan thans niet door [naam eiseres] worden vastgesteld of alle giften zijn opgegeven en door wie bepaalde giften zijn gedaan. Voornoemde omstandigheden leiden er naar het oordeel van de voorzieningenrechter toe dat [naam eiseres] belang heeft bij informatie om na te kunnen gaan of de door gedaagden verstrekte opgave volledig is en om te kunnen bepalen of er andere giften zijn die op grond van artikel 4:67 BW in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de legitimaire massa. Dit betekent dat, anders dan het gerechtshof Den Haag in het arrest van 18 juni 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:1869) heeft beslist, een legitimaris-niet-erfgenaam in dit geval recht krijgt op informatie over de periode voor overlijden. Zoals reeds overwogen, dient dit recht beperkt te worden tot gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Met inachtneming van die beperking zullen gedaagden worden veroordeeld tot verstrekking aan [naam eiseres] van kopieën van de bankafschriften van alle bankrekeningen betreffende de laatste vijf jaar voorafgaand aan het overlijden van erflater (onder a.), kopieën van de bankafschriften van alle bankrekeningen betreffende de periode vanaf het overlijden van erflater tot en met het overlijden van erflaatster (onder b.), een volledige opgave van alle giften door erflaters tijdens hun leven gedaan aan gedaagden, althans aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] (onder d.), de akte huwelijkse voorwaarden van erflaters (onder e.), bescheiden van de giften die staan vermeld op de door de executeurs opgestelde berekening van de legitieme portie (onder h.), bescheiden van het ontstaan en de voldoening van de schulden van erflater en/of erflaatster aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] en van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] aan erflater en/of erflaatster betreffende de periode vanaf 2000 tot en met 2015 (onder i.) en de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting 2016 en 2017 (onder v.). De gevorderde aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting 1990 tot en met 2009 zullen worden afgewezen, omdat aannemelijk is dat gedaagden deze stukken niet voorhanden hebben.
4.8.
Gedaagden hebben aangevoerd dat ook de andere, door [naam eiseres] gevraagde informatie grotendeels niet meer voorhanden is of niet meer kan worden opgevraagd. De voorzieningenrechter overweegt dat indien gedaagden bepaalde stukken niet aan [naam eiseres] kunnen verstrekken, zij aan [naam eiseres] zullen moeten uitleggen waarom dit niet kan. Daaraan voorafgaand dienen zij zich in te spannen om de betreffende stukken te verkrijgen. In verband daarmee zullen de onder c. en y. gevorderde machtigingen worden afgewezen.
4.9.
De voorzieningenrechter volgt gedaagden in hun stelling dat zij geen rekening en verantwoording aan [naam eiseres] hoeven af te leggen over hoe zij hun eigen woningen hebben gefinancierd en onroerend goed hebben verworven. Zó ver reikt artikel 4:78 BW niet. Het gevorderde onder j. tot en met u. zal daarom worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het gevorderde onder z., nu daarin geen specificatie van bescheiden is gegeven.
4.10.
De termijn waarbinnen gedaagden de bettreffende gegevens aan [naam eiseres] moeten verstrekken, zal worden bepaald op twee maanden na betekening van dit vonnis. Daarbij is van belang dat de veroordeling van [naam gedaagde 1] enkel strekt tot de nalatenschap van erflater.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de veroordeling van gedaagden in dit stadium met een dwangsom te bezegelen. Nu onduidelijk is over welke stukken gedaagden thans beschikken en over welke informatie zij nog beschikking kunnen krijgen, levert een dwangsomveroordeling in de huidige situatie enkel voer voor executiegeschillen op. Dit kan anders worden wanneer blijkt dat gedaagden weigerachtig blijven de nodige informatie te verstrekken.
4.12.
Gelet op de aard van het geschil en het feit dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten op na te melden wijze worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] voor wat betreft de nalatenschap van erflater en [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] voor wat betreft de nalatenschap van erflaatster om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis (voor zover voorhanden) afschrift van de volgende bescheiden aan [naam eiseres] te verstrekken:
  • kopieën van de bankafschriften van alle bankrekeningen betreffende de laatste vijf jaar voorafgaand aan het overlijden van erflater,
  • kopieën van de bankafschriften van alle bankrekeningen betreffende de periode vanaf het overlijden van erflater tot en met het overlijden van erflaatster,
  • een onderbouwde opgave van alle giften door erflaters tijdens hun leven gedaan aan gedaagden, althans aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] ,
  • de akte huwelijkse voorwaarden van erflaters,
  • de polissen van de verzekeringen/lijfrentes die vermeld staan op het overzicht van de nalatenschap van erflaatster,
  • bescheiden van de giften die staan vermeld op de door de executeurs opgestelde berekening van de legitieme portie,
  • bescheiden van het ontstaan en de voldoening van de schulden van erflater en/of erflaatster aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] en van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] aan erflater en/of erflaatster betreffende de periode vanaf 2000 tot en met 2015,
  • de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting 2016 en 2017,
  • de aanslag erfbelasting nalatenschap erflater, en
  • de aangifte en aanslag erfbelasting nalatenschap erflaatster,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2020. [2971/676]