ECLI:NL:RBNNE:2023:2477

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
C/18/205916 / HA ZA 21-91
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage en afschrift van bescheiden in erfrechtelijke procedure met betrekking tot legitieme portie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de legitieme portie van een legitimaris, [eiseres], die niet als erfgenaam was benoemd in het testament van haar overleden vader, [erflater]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiseres] recht heeft op inzage in en afschrift van bescheiden die nodig zijn voor de berekening van haar legitieme portie, zoals bankafschriften en een boedelbeschrijving. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] aanspraak maakt op informatie over schenkingen die mogelijk zijn gedaan door [erflater] en die van invloed kunnen zijn op de hoogte van haar legitieme portie. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot het verstrekken van deze informatie gedeeltelijk toegewezen, waarbij [gedaagde], de erfgename, is veroordeeld om binnen vier weken de gevraagde bescheiden te overhandigen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde] hieraan niet voldoet. In reconventie heeft [gedaagde] geprobeerd de legitieme portie vast te stellen, maar deze vordering is afgewezen omdat de rechtbank niet bevoegd was om hierover te oordelen zonder de zoon van [erflater] als partij.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/205916 / HA ZA 21-91
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. E.J. Luursema te Leek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juli 2021;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 1 november 2021, waarbij partijen, bijgestaan door hun advocaten, zijn verschenen. De advocaten van partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken;
- de akte van [eiseres] tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis in conventie;
- de akte van [gedaagde];
- de (voortzetting van de) mondelinge behandeling van 11 juli 2022. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens [gedaagde] is haar advocaat verschenen. Mr. Elzinga-Snoek heeft pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 maart 2020 is [erflater] (hierna: erflater) overleden. Ten tijde van zijn overlijden was erflater gehuwd met [gedaagde]. Uit het huwelijk van erflater en [gedaagde] zijn twee kinderen geboren, te weten [de zoon] (hierna: de zoon) en [eiseres].
2.2.
Erflater heeft op 18 april 2017 bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Hij heeft [gedaagde] en zijn zoon tot zijn enige erfgenamen benoemd, tezamen en voor gelijke delen. [eiseres] is uitgesloten als erfgenaam. Verder heeft erflater bepaald dat zijn nalatenschap overeenkomstig de wet zal worden verdeeld. Erflater heeft [gedaagde] tot executeur benoemd en heeft haar alle rechten toegekend die aan die betrekking kunnen worden verbonden.
2.3.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 21 september 2020 aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat [eiseres] een beroep doet op haar legitieme portie. [eiseres] heeft aanspraak gemaakt op inzage en afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie nodig heeft. Zij heeft verzocht de volgende bescheiden aan haar toe te sturen:
- een afschrift van de verklaring van erfrecht/executele;
- een afschrift van de boedelbeschrijving met daarop vermeld alle bezittingen en schulden per overlijdensdatum;
- afschriften van de aangiften inkomstenbelasting over 2015, 2016, 2017, 2018 en 2019;
- een overzicht van eventueel tot uitkering komende (kapitaal)verzekeringen;
- een overzicht van de giften die u en uw echtgenoot hebben gedaan, onder vermelding van datum, begiftigde, bedrag en eventuele voorwaarden (schulderkenningen daaronder begrepen); voor giften aan uw zoon in beginsel onbeperkt in de tijd, en overige giften beperkt vanaf 2015 tot aan overlijdensdatum;
- de (concept)aangifte erfbelasting.
Indien een boedelbeschrijving (nog) niet beschikbaar is, dan verzoek ik u mij toe te zenden:
- een overzicht van de bezittingen met daarop aangegeven de aanwezige onroerende zaken, de roerende zaken, zoals auto’s, inboedel, juwelen, boeken, kunst etc, de bankrekeningen van u en uw echtgenoot, aandelen en effecten en/of effectenrekening(en), vorderingen, alles in meest brede zin;
- een overzicht van de schulden, zoals hypotheekschulden en overige schulden.
Afhankelijk van de inhoud van de vertrekken informatie zal mogelijk om nadere stukken worden verzocht, waaronder begrepen afschriften van (alle) aangehouden bankrekeningen.
(…)
2.4.
[gedaagde] heeft bij brief van 29 september 2020 aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat de waarde van de inboedel, ringen en ketting € 1.500,00 bedraagt en de waarde van de auto ongeveer € 10.250,00 bedraagt. Verder heeft [gedaagde] aangegeven dat er sprake is van kleine gebruikelijke schulden en dat geen schenkingen zijn gedaan. Daarnaast heeft [gedaagde] de volgende bescheiden aan [eiseres] verstrekt:
  • gegevens van de ING Bank
  • enkele facturen ter zake de kosten van de uitvaart
  • aangiften inkomstenbelasting over 2015 – 2019.
2.5.
In reactie daarop heeft [eiseres] bij brief van 28 oktober 2020 nadere informatie gevraagd. In haar brief staat onder meer het volgende:
Inmiddels is mij duidelijk dat de saldi van uw bankrekeningen vanaf het jaar 2016 gedaald zijn met € 22.833 tot aan overlijdensdata. De saldi per 1 januari 2015, 2018 en 2019 zijn nog niet bekend. U geeft voorts aan dat geen schenkingen hebben plaatsgevonden. Zoals in de brief van 21 september jl. aangegeven gaat het bij eventuele giften aan uw zoon in beginsel onbeperkt in de tijd, en bij overige giften vanaf 2015 tot aan overlijdensdatum. Omdat er een daling zichtbaar is op de bankafschriften verzoek ik u mij aanvullend toe te zenden:
- de aanslagen inkomstenbelasting over de periode 2008 tot en met 2019 (indien u daar niet meer over beschikt, verzoek ik u deze op te (laten) vragen bij de Belastingdienst;
- een verklaring voor de daling van de saldi van uw rekeningen vanaf 2016 tot overlijdendatum.
Voorts het volgende. Cliënte geeft aan dat zij u op 15 december 2008 heeft gezien op een Eindejaarsseminar van Rabobank die bestemd was voor de vermogende cliënt (vanaf € 250.000). Zij leidt daaruit af dat u in ieder geval in 2008 over een vermogen beschikte van € 250.000 of meer. Zij wil graag daarover meer informatie en zij sluit niet uit dat uw zoon schenkingen heeft gehad. Die schenkingen moeten dan mee worden genomen voor wat betreft de berekening van de legitieme portie. Overigens als haar informatie niet correct is, dan is dat aantoonbaar door de verstrekking van de definitieve aanslagen inkomstenbelasting als hiervoor aangegeven.
2.6.
[gedaagde] heeft in haar brief van 11 november 2020 aangegeven dat zij heeft voldaan aan de wettelijke informatieplicht en meer dan genoeg informatie heeft verstrekt. [gedaagde] heeft medegedeeld dat zij geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen over de periode dat zij en erflater nog samen waren aan een dochter die zij al 27 jaren niet hebben gesproken. Verder heeft [gedaagde] kenbaar gemaakt nog een vordering te hebben op [eiseres].
2.7.
Bij brief van 2 december 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] aangegeven dat de informatie onvolledig is en verklaringen ontbreken. [eiseres] heeft kenbaar gemaakt dat zij recht heeft op de door haar gevraagde informatie. Volgens [eiseres] zijn er meerdere aanwijzingen dat er meer vermogen is geweest, dat mogelijk is geschonken. [eiseres] vraagt daarom opnieuw de aanslagen inkomstenbelasting over de periode van 2008 tot en met 2019.
2.8.
Per e-mail van 14 januari 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] medegedeeld dat [eiseres] ermee bekend is dat [gedaagde] en erflater hun woning in aan de [de woning] (hierna: de woning) in 2008 hebben verkocht voor een koopsom van € 282.500,00 en dat een overwinst is gerealiseerd van minimaal € 182.500,00.
2.9.
Bij brief van 30 maart 2021 heeft [gedaagde] – verkort weergegeven – aan [eiseres] medegedeeld dat de opbrengst van de woning € 217.265,00 bedroeg en dat na verkoop een huurappartement in de vrije sector is betrokken waarvoor in verhouding tot het bescheiden inkomen hoge woonlasten werden betaald. Verder heeft [gedaagde] in de brief opgesomd welke kosten zijn gemaakt vanwege de verhuizing. Daarnaast heeft [eiseres] kenbaar gemaakt dat dure aankopen zijn gedaan wat betreft de inboedel en dat daarnaast nog een aantal andere dure aankopen en uitgaven zijn gedaan. Al met al is dat volgens [gedaagde] een verklaring voor de daling van het spaarsaldo vanaf 2016. Als laatste heeft [gedaagde] aangegeven dat zij geen aanleiding ziet om meer of andere stukken te verstrekken dan die zij reeds heeft verstrekt.
2.10.
Vervolgens is [eiseres] bij dagvaarding van 18 mei 2021 onderhavige procedure gestart. Op 1 november 2021 heeft de mondelinge behandeling tussen partijen plaatsgevonden. De procedure is aangehouden voor uitlating van partijen over de voortgang daarvan.
2.11.
[gedaagde] heeft in haar brief van 6 december 2021 (overgelegd bij akte houdende wijziging van eis van [eiseres]) kenbaar gemaakt dat [gedaagde] de door haar opgevraagde bankafschriften en de aangiften en aanslagen van de inkomstenbelasting per separate e-mail aan [eiseres] zijn verzonden. [gedaagde] heeft aangegeven dat volgens haar uit de bankafschriften niet is gebleken van schenkingen in de zin van artikel 4:65 BW. Verder heeft [gedaagde] aangegeven dat de bankrekening bij Rabobank enkele jaren voor het overlijden van erflater is opgeheven en dat de aanwezige banksaldi zijn overgemaakt naar de bankrekening bij ING. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de toegezonden stukken [eiseres] in staat stellen de legitieme te berekenen.
2.12.
In reactie daarop heeft [eiseres] bij e-mail van 21 januari 2022 aangegeven dat [gedaagde] een andere invulling lijkt te geven aan hetgeen partijen zijn overeengekomen bij de mondelinge behandeling van 1 november 2021. Volgens [eiseres] is overeengekomen dat informatie van de door [gedaagde] en erflater aangehouden bankrekeningen vanaf 2008 zou worden verstrekt. Vervolgens heeft [eiseres] in haar brief opgesomd op grond waarvan zij belang heeft bij de volledige gegevens en heeft zij de dagafschriften gevraagd van de in de e-mail genoemde bankrekeningen.
2.13.
[gedaagde] heeft in haar e-mail van 28 januari 2022 aan [eiseres] laten weten van mening te zijn dat zij heeft voldaan aan de getroffen regeling en zij geen nadere informatie aan [eiseres] zal verstrekken.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert na vermeerdering/wijziging van eis dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
I. om binnen 4 weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiseres] af te geven de volgende bescheiden:
- een boedelbeschrijving met daarop vermeld al het actief en passief, waaronder gespecificeerd inboedel, meubels, karpet, kunst, antiek, (elektrische) fietsen, witgoed, auto, sierraden etc. in meest brede zin;
- een overzicht van de bankrekeningen van erflater en [gedaagde] (waaronder en/of) en de saldi daarvan op het moment van overlijden:
 Rabobank Betaalrekening [rekeningnummer 1] – 2008 t/m opheffing
eind 2018
 Rabobank Beleggingsrekening [rekeningnummer 2] – 2008 t/m overlijdensdatum
 Rabobank Doelsparen [rekeningnummer 3] – 2008 t/m
overlijdensdatum
 Rabobank Internetsparen [rekeningnummer 4] – 2008 t/m opheffing
eind 2018
 Rabobank RaboCard (…).2907 [erflater] – 2008 t/m overlijdensdatum
 Rabobank RaboCard (…).2909 [gedaagde] – 2008 t/m
overlijdensdatum
 ING Betaalrekening [rekeningnummer 5] – 2008 t/m 20 maart 2014
 ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 6] – 2008 t/m 18 juni 2015
 ING Profijtrekening [rekeningnummer 5] – 2008 t/m overlijdensdatum
 ING Toprekening [rekeningnummer 5] – 2008 t/m overlijdensdatum
 ING Internetspaarrekening – 2008 t/m overlijdensdatum
 ING Beleggingsrekening [rekeningnummer 7] – 2008 t/m overlijdensdatum;
- dagafschriften van alle bank-, spaar- en beleggingsrekeningen die hiervoor zijn genoemd vanaf 2008 tot aan overlijdensdatum en tevens de saldi van alle genoemde rekeningen per 1 januari en 31 december van alle betrokken jaren;
- een overzicht van alle door erflater gedane giften;
- een opgaaf van vorderingen en schulden ten tijde van het overlijden van erflater;
- een overzicht van tot uitkering gekomen (levens)verzekeringen die toekomen aan [gedaagde] dan wel haar zoon en waarvan de premie is gedragen/ten laste is gekomen van erflater.
II. om aan [eiseres] een dwangsom te voldoen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet (geheel) hieraan voldoet, met een maximum van € 10.000,00;
III. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank voor recht verklaard dat de legitieme portie in de nalatenschap van erflater € 3.479,29 bedraagt, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.5.
[eiseres] voert verweer. [eiseres] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde], dan wel tot afwijzing van de vordering van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Wijziging van eis
4.1.
[eiseres] heeft bij akte haar eis vermeerderd en gewijzigd. [gedaagde] heeft kenbaar gemaakt daar geen bezwaar tegen te hebben en ook ambtshalve ziet de rechtbank daartegen geen bezwaar zodat de rechtbank zal oordelen over de gewijzigde eis.
Inhoudelijk
4.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] en erflater in 2008 hun woning hebben verkocht en dat de overwinst daarvan € 217.265,00 heeft bedragen, hetgeen volgens [eiseres] strookt met de aanwezigheid van [gedaagde] en erflater bij het eindejaarseminar in 2008 bij Rabobank dat kon worden bijgewoond door cliënten met een vermogen van meer dan € 250.000,00. Op het moment van overlijden van erflater op 14 maart 2020 was volgens [eiseres] van dat bedrag nog maar circa € 34.000,00 op de bankrekeningen over. [eiseres] stelt dat, gelet op de bescheiden die [eiseres] reeds heeft gekregen, [gedaagde] niet kan volstaan met de verklaring dat goed is geleefd van het vermogen. [eiseres] wenst daarom inzage in alle door haar gevraagde bescheiden om vast te kunnen stellen of er schenkingen zijn gedaan die bij de berekening van haar legitieme portie moeten worden meegenomen.
4.3.
[gedaagde] ontkent niet dat [eiseres] recht heeft op informatie ter vaststelling van haar legitieme portie. [eiseres] wenst volgens [gedaagde] echter veel meer informatie dan nodig is om haar legitieme portie te kunnen berekenen. Volgens [gedaagde] is sprake van een fishing expedition. [gedaagde] ontkent niet dat een flinke overwaarde is overgehouden na de verkoop van de woning, maar deze is volgens [gedaagde] gebruikt voor de inrichting en de nieuwe keuken van het huurappartement en meerdere vakanties per jaar, waar kostbare excursies werden ondernomen en dure restaurants werden bezocht. [gedaagde] voert aan dat verder regelmatig uit eten is gegaan, een caravan en een auto zijn gekocht en wat dies meer zij. [gedaagde] betoogt dat [eiseres] niet gemotiveerd stelt dat sprake is van giften in de zin van artikel 4:67 BW. Volgens [gedaagde] heeft zij met de reeds verstrekte informatie voldaan aan de op haar rustende informatieplicht. [gedaagde] verwijst daarbij naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 juni 2019. [1]
Het juridisch kader
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [eiseres] geen erfgenaam is van erflater. Erflater heeft immers [gedaagde] en zijn zoon in zijn testament tot zijn enige erfgenamen benoemd. Op grond van artikel 4:63 lid 2 BW is [eiseres] legitimaris in de nalatenschap van erflater en kan zij aanspraak maken op een legitieme portie als bedoeld in artikel 4:63 lid 1 BW. Bij brief van 21 september 2020 heeft [eiseres] dat gedaan.
4.5.
Op grond van artikel 4:64 lid 1 BW bedraagt de legitieme portie de helft van de waarde waarover de legitieme porties wordt berekend, gedeeld door het aantal in artikel 4:10 lid 1 onder a BW genoemde, door erflater achtergelaten personen; zijnde in het onderhavige geval drie personen ([eiseres], [gedaagde] en de zoon van erflater). De legitieme portie wordt volgens artikel 4:65 BW berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap. Deze waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. Buiten beschouwing blijven giften waaruit schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder f BW zijn ontstaan (legitimaire massa).
4.6.
Bij de berekening van de legitieme porties worden de volgende door de erflater gedane giften in aanmerking genomen conform artikel 4:67 BW:
giften die kennelijk gedaan en aanvaard zijn met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen worden benadeeld;
giften die de erflater gedurende zijn leven te allen tijde had kunnen herroepen of die hij bij de gift voor inkorting vatbaar heeft verklaard;
giften van een voordeel, bestemd om pas na zijn overlijden ten volle te worden genoten;
giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is;
andere giften, voor zover de prestatie binnen vijf jaren voor zijn overlijden is geschied.
4.7.
Artikel 4:78 lid 1 BW houdt in dat een legitimaris die niet erfgenaam is - zoals [eiseres] - tegenover de erfgenamen aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft. De erfgenamen moeten haar desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen verstrekken. Deze informatieverplichting moet, gelet op de wetsgeschiedenis, zo ruim mogelijk worden uitgelegd, met de enkele beperking dat de gegevens nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie [2] . Inzage in de administratie van vóór het overlijden van erflater kan ook behoren tot deze verplichting om [eiseres] in staat te stellen te beoordelen in hoeverre er giften zijn gedaan die bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking moeten worden genomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij de berekening van de legitieme portie giften door erflater gedaan aan een afstammeling, mits deze legitimaris is van erflater, in aanmerking worden genomen, ook indien deze giften langer dan vijf jaar voor het overlijden van de erflater zijn gedaan. [3]
4.8.
De informatieverplichting van artikel 4:78 BW is niet zo verstrekkend dat de legitimaris steeds recht heeft op dezelfde informatie als de erfgenaam. Een legitimaris kan niet zonder meer aanspraak maken op het verkrijgen van inzicht in het vermogensverloop over jaren voor het overlijden van erflater. De legitimaris moet wel in de gelegenheid worden gesteld na te gaan of en tot welk bedrag giften zijn gedaan die van belang zijn voor de vaststelling van de legitimaire massa. Bankafschriften kunnen voor de beantwoording van deze vraag van belang zijn. Hoever de informatieplicht reikt en welke stukken die omvat moet per geval beoordeeld worden. [4]
4.9.
Tegen de achtergrond van het voorgaande moet beoordeeld worden of [gedaagde] gehouden is inzage in en afschrift van de door [eiseres] verlangde stukken te verschaffen.
Minnelijke regeling
4.10.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of [eiseres] nog aanspraak kan maken op het aan haar verstrekken van meer of andere bescheiden dan die reeds aan haar zijn verstrekt. [gedaagde] stelt (primair) dat dit niet het geval is omdat partijen daarover een minnelijke afspraak hebben gemaakt. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] geen recht meer op nadere stukken omdat in de onderhavige procedure tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling van 1 november 2021 tussen partijen is afgesproken welke stukken aanvullend door [gedaagde] dienden te worden verstrekt in welk verband [eiseres] zou hebben verklaard af te zien van het recht om eventuele andere stukken te vorderen.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat partijen zijn overeengekomen dat dat [eiseres] heeft verklaard af te zien van het recht om eventuele andere stukken te vorderen. [eiseres] heeft dit uitdrukkelijk betwist. Dit ligt ook niet in de rede aangezien [eiseres] de informatie pas naderhand zou ontvangen en aan de hand van de ontvangen informatie pas kon beoordelen of zij daarmee voldoende informatie heeft ontvangen om haar legitieme portie te berekenen.
4.12.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank hierna per gevorderd document beoordelen of deze door [gedaagde] in het kader van de berekening van de legitieme portie aan [eiseres] verstrekt moet worden.
Boedelbeschrijving
4.13.
[eiseres] vordert in haar positie van legitimaris dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het verstrekken van een boedelbeschrijving met daarop vermeld al het actief en passief, waaronder gespecificeerd inboedel, meubels, karpet, kunst, antiek, (elektrische) fietsen, witgoed, auto, sierraden etc. in meest brede zin.
4.14.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als legitimaris heeft [eiseres] in beginsel recht op verstrekking van een boedelbeschrijving, omdat de gegevens die daarop staan vermeld voor haar van belang zijn om de legitieme portie te kunnen berekenen. Op de mondelinge behandeling van 11 juli 2022 heeft [eiseres] erkend dat aan haar reeds een boedelbeschrijving is verstrekt. Deze wijkt volgens [eiseres] echter af van een eerder verstrekte boedelbeschrijving.
4.15.
De rechtbank overweegt dat artikel 674 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt aan welke eisen een boedelbeschrijving dient te voldoen. Niet is vereist dat alle tot de nalatenschap behorende roerende zaken apart worden vermeld. Dit kan anders zijn indien roerende zaken een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres], gelet op de betwisting van [gedaagde], onvoldoende onderbouwd gesteld dat niet alle tot de nalatenschap behorende goederen in de boedelbeschrijving zijn vermeld, dan wel dat aan de goederen een onjuiste waarde toegedicht is. Daarnaast heeft zij niet aangegeven op welke punten de verstrekte boedelbeschrijvingen van elkaar zouden verschillen. Bovendien is de rechtbank niet bevoegd voor zover [eiseres] heeft bedoeld dat alsnog een boedelbeschrijving moet worden opgemaakt. Een dergelijk verzoek op voet van artikel 672 lid 1 Rv dient te worden ingediend bij de kantonrechter.
4.16.
Gelet op het voorgaande zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
Overzicht en saldi op overlijdensdatum van de door [eiseres] genoemde bankrekeningen
4.17.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het verstekken van een overzicht van de onder ro. 3.1. genoemde bankrekeningen van erflater en [gedaagde] (waaronder en/of) en de saldi daarvan op het moment van overlijden.
4.18.
Dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen. Zoals hiervoor is overwogen wordt de legitieme portie volgens artikel 4:65 BW berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap. Op grond van 4:78 lid 1 BW heeft [eiseres] er daarom belang bij dat zij een overzicht krijgt van de bankrekeningen van erflater en de daarbij behorende op het moment van overlijden aanwezige saldi. Voor zover de genoemde bankrekeningen op het moment van overlijden reeds waren opgeheven, kan [gedaagde] ermee volstaan die informatie bij de betreffende bankrekening te vermelden.
Dagafschriften van alle door [eiseres] genoemde bank-, spaar- en beleggingsrekeningen
4.19.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het verstrekken van de dagafschriften vanaf 2008 tot aan overlijdensdatum van alle bank-, spaar- en beleggingsrekeningen die zij in haar vordering heeft opgesomd en tevens de saldi van alle genoemde rekeningen per 1 januari en 31 december van alle betrokken jaren. Volgens [eiseres] heeft zij deze stukken nodig om te kunnen controleren of er schenkingen (aan de zoon van erflater) zijn gedaan die van belang zijn bij de berekening van haar legitieme portie.
4.20.
Zoals de rechtbank in ro. 4.6 heeft overwogen worden bij de berekening van de legitieme portie de in artikel 4:67 BW opgesomde door erflater gedane giften in aanmerking genomen. Daarbij heeft te gelden dat bij de berekening van de legitieme portie giften door erflater gedaan aan een afstammeling, mits deze legitimaris is van erflater, in aanmerking worden genomen ook indien deze giften langer dan vijf jaar voor het overlijden van erflater zijn gedaan.
4.21.
Vaststaat dat erflater en [gedaagde] hun woning in 2008 hebben verkocht en dat de opbrengst van de verkoop € 217.265,00 bedroeg. Verder stelt [eiseres] onweersproken dat zij haar ouders op 15 december 2008 heeft gezien op het Eindejaarsseminar van Rabobank dat bestemd was voor cliënten met een vermogen vanaf € 250.000,00. [eiseres] heeft met het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd gesteld dat erflater en [gedaagde] in 2008 een aanzienlijk vermogen hadden. [gedaagde] heeft dit bovendien erkend.
4.22.
[eiseres] betoogt verder dat het beginsaldo op 1 januari 2009 dat vermeld is in de aangifte inkomstenbelasting 2009 niet overeenkomt met het eindsaldo per 31 december 2008 zoals vermeld in de aangifte inkomstenbelasting 2008. Er is een verschil van ruim € 105.000,00. Daarnaast is het vermogen van erflater en [gedaagde] volgens [eiseres] met name in 2009 en 2011 navenant gedaald. Verder blijkt volgens [eiseres] uit haar analyse van de afschriften vanaf maart 2014 van de bankrekeningen van ING – die reeds aan haar zijn verstrekt – dat het vermogen van [gedaagde] en erflater vanaf maart 2014 niet is afgenomen. [gedaagde] heeft een en ander niet, althans onvoldoende, weersproken.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat aan de verschillen van de eind- en beginsaldi in de aangiften inkomstenbelasting van 2008 en 2009 een vermoeden van schenking kan worden ontleend, met name omdat [gedaagde] niet gemotiveerd heeft verklaard waar het verschil van ruim € 105.000,00 uit voortkomt. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling immers aangegeven dat zij geen verklaring heeft voor het verschil en heeft verder slechts aangevoerd dat de aangiften door derden zijn ingediend en zijn geaccepteerd door de Belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank is die verklaring onvoldoende om het verschil in de saldi te verklaren.
4.24.
Verder verklaart [gedaagde] weliswaar dat de vermogensdaling is te wijten aan de dure levensstijl waardoor zou zijn ingeteerd op het vermogen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] die stelling onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde] heeft slechts een aantal (dure) aankopen en uitgaven genoemd en de daarbij behorende facturen overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee slechts een gedeelte van de afname van het vermogen verklaard, omdat dit gaat om een bedrag van ongeveer € 65.000,00.
4.25.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat [eiseres] dan ook belang heeft bij dagafschriften van alle bank-, spaar- en beleggingsrekeningen die zij in haar vordering heeft opgesomd. Immers, alleen door het kunnen controleren van de financiële administratie van erflater, waaronder het vermogensverloop in de bankafschriften over de periode vóór het overlijden van erflater, is het voor [eiseres] als legitimaris mogelijk om objectief de legitieme portie vast te stellen.
4.26.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is hoever die verplichting strekt. [gedaagde] verzoekt in dat kader (subsidiair) de termijn te beperken tot 5 jaren voor het overlijden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank echter van oordeel dat [eiseres] belang heeft bij het verstrekken van de betreffende bankafschriften vanaf 2008. Op dat moment hadden erflater en [gedaagde] een aanzienlijk vermogen door de verkoop van de woning en vervolgens heeft een onvoldoende verklaarde vermogensdaling plaatsgevonden. De bankafschriften vanaf 2008 zijn naar het oordeel van de rechtbank daarom relevant voor [eiseres] om te kunnen controleren en objectief te kunnen bepalen of erflater schenkingen (aan zijn zoon) heeft gedaan die bij de berekening van haar legitieme portie dienen te worden meegenomen. [eiseres] heeft daarom ook belang bij de bankafschriften van de door haar opgesomde bankrekeningen die ten tijde van het overlijden van erflater reeds waren opgeheven, maar die in 2008 nog bestonden omdat daaruit immers eveneens kan blijken van schenkingen.
4.27.
[gedaagde] zal gezien het voorgaande worden veroordeeld tot het verstrekken van de dagafschriften en de saldi per 1 januari en 31 december van alle betrokken jaren van alle bank-, spaar- en beleggingsrekeningen die [eiseres] in haar vordering heeft opgesomd vanaf 2008 tot aan overlijdensdatum, dan wel tot datum opheffing van de betreffende bankrekening.
Overzicht van alle door erflater gedane giften
4.28.
[eiseres] vordert van [gedaagde] een overzicht van alle door erflater gedane giften. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] kenbaar gemaakt dat zij daarmee bedoelt alle giften in de zin van artikel 4:65 BW. Dit betreffen derhalve de giften zoals opgesomd in artikel 4:67 BW (zie ro. 4.6). [gedaagde] heeft verklaard dat het haar niet bekend is dat erflater in het verleden schenkingen heeft gedaan en dat zij met die mededeling heeft voldaan aan haar verplichting tot het verschaffen van informatie.
4.29.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] geen overzicht kan geven van giften dan wel aan [eiseres] bescheiden kan verstrekken waaruit giften blijken indien die niet door erflater zijn gedaan. De rechtbank merkt op dat de stelling van [gedaagde] dat erflater geen giften heeft gedaan die moeten worden meegenomen in de berekening van de legitieme portie voor [eiseres] echter wel controleerbaar moet zijn. Dit kan [eiseres] evenwel controleren aan de hand van de door [gedaagde] aan [eiseres] te verstrekken bankafschriften, waartoe [gedaagde] ook zal worden veroordeeld zoals hiervoor is overwogen.
4.30.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, nu [gedaagde] de bankafschriften aan [eiseres] moet verstrekken en [eiseres] op die manier kan controleren of door erflater giften zijn gedaan, zij op grond van artikel 3:303 BW in die zin geen belang meer heeft bij deze vordering. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Opgaaf van vorderingen en schulden ten tijde van het overlijden van erflater
4.31.
De rechtbank overweegt dat een opgaaf van vorderingen en schulden ten tijden van het overlijden van erflater moet worden gedaan in de op te maken boedelbeschrijving. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] kenbaar gemaakt dat zij geen specifiek belang heeft bij deze vordering omdat dit valt onder de boedelbeschrijving. [eiseres] heeft verder verklaard dat al een boedelbeschrijving aan haar is verstrekt. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Overzicht van tot uitkering gekomen (levens)verzekeringen
4.32.
[eiseres] vordert een overzicht van tot uitkering gekomen (levens)verzekeringen die toekomen aan [gedaagde] dan wel haar zoon en waarvan de premie is gedragen door dan wel ten laste is gekomen van erflater. [gedaagde] betwist dat er, naast de uitvaartverzekering waarvan zij opgaaf heeft gedaan, andere verzekeringen waren.
4.33.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze onderbouwd dat sprake is van verzekeringen die bij de berekening van haar legitieme portie een rol spelen. Sterker nog, op de mondelinge behandeling van 11 juli 2022 heeft zij kenbaar gemaakt dat het er niet op lijkt dat er betalingen zijn geweest aan een verzekeringsmaatschappij. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen.
Dwangsom
4.34.
De rechtbank zal aan de veroordeling tot afgifte van een overzicht van de bankrekeningen en de saldi daarvan op het moment van overlijden alsmede de dagafschriften zoals bepaald in ro. 4.27 een dwangsom verbinden. De dwangsom zal worden toegewezen zoals hierna in het dictum is verwoord.
Proceskosten
4.35.
[gedaagde] zal in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 92,35
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat € 2.093,00punt van € 598,00)
totaal € 2.494,35
4.36.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in het dictum is omschreven.
in reconventie
4.37.
[gedaagde] vordert in reconventie de legitieme portie vast te stellen op € 3.479,29, zoals door haar is berekend in de conclusie van eis in reconventie.
4.38.
Allereerst stelt [gedaagde] dat gezien de hoogte van de vordering deze wellicht tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort. [gedaagde] betoogt dat de rechtbank op voet van artikel 97 Rv bevoegd is om in reconventie de legitieme portie vast te stellen.
4.39.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 97 Rv een vordering in reconventie ook wordt behandeld en beslist door de rechter die de zaak in conventie behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval, omdat aan de vordering in conventie en de vordering in reconventie dezelfde rechtsverhouding en hetzelfde feitencomplex ten grondslag liggen. De rechtbank is dan ook op grond van artikel 97 Rv bevoegd om op de vordering in reconventie te beslissen.
4.40.
Het voorgaande biedt [gedaagde] echter geen soelaas, omdat een vordering tot vaststelling van de omvang van de legitieme portie in beginsel een rechtsverhouding betreft waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (een zogeheten processueel ondeelbare rechtsverhouding). Dat betekent dat de rechtbank de beslissing over die vaststelling slechts kan geven in een geding waarin allen die bij die rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. [5]
4.41.
Uit de overgelegde verklaring van erfrecht blijkt niet dat de zoon van erflater de nalatenschap heeft verworpen. De rechtbank concludeert daaruit dat de zoon de nalatenschap (beneficiair) heeft aanvaard. De zoon is derhalve bij de rechtsverhouding betrokken. Een vordering tot vaststelling van de legitieme portie moet daarom eveneens tegen de zoon worden ingesteld. Omdat een reconventionele vordering alleen kan worden ingesteld tegen een processuele wederpartij en in de onderhavige procedure dat slechts [gedaagde] is, zal de rechtbank geen beslissing kunnen nemen op de reconventionele vordering. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.42.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 254,00 (1,00 punten × factor 0,5 × € 508,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] af te geven de volgende bescheiden:
- een overzicht van de bankrekeningen van erflater en [gedaagde] (waaronder en/of) en de saldi daarvan op het moment van overlijden:
 Rabobank Betaalrekening [rekeningnummer 1] – 2008 t/m opheffing
eind 2018
 Rabobank Beleggingsrekening [rekeningnummer 2] – 2008 t/m overlijdensdatum
 Rabobank Doelsparen [rekeningnummer 3] – 2008 t/m
overlijdensdatum
 Rabobank Internetsparen [rekeningnummer 4] – 2008 t/m opheffing
eind 2018
 Rabobank RaboCard (…).2907 [erflater] – 2008 t/m overlijdensdatum
 Rabobank RaboCard (…).2909 [gedaagde] – 2008 t/m
overlijdensdatum
 ING Betaalrekening [rekeningnummer 5] – 2008 t/m 20 maart 2014
 ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 6] – 2008 t/m 18 juni 2015
 ING Profijtrekening [rekeningnummer 5] – 2008 t/m overlijdensdatum
 ING Toprekening [rekeningnummer 5] – 2008 t/m overlijdensdatum
 ING Internetspaarrekening – 2008 t/m overlijdensdatum
 ING Beleggingsrekening [rekeningnummer 7] – 2008 t/m overlijdensdatum;
- dagafschriften van alle bank-, spaar- en beleggingsrekeningen die hiervoor zijn genoemd vanaf 2008 tot aan overlijdensdatum en tevens de saldi van alle genoemde rekeningen per 1 januari en 31 december van alle betrokken jaren;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te voldoen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet (geheel) aan het onder 5.1 veroordeelde voldoet, met een maximum van € 5.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.494,35;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, zonder betekening van dit vonnis, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 in geval van betekening, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na uitspraak van dit vonnis, voor het geval de kosten alsdan niet zijn betaald, tot aan de dag van betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 254,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
c:598

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 18 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1869.
2.Zie Gerechtshof Den Haag, 20 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:1760
3.Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 6 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1168
4.Zie Gerechtshof Den Haag 20 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1760
5.vgl. o.m. HR 8 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0405