Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.PZEM N.V. (voorheen: Delta),
[geïntimeerde 2],
1.Het verloop van geding
2.De feiten
Waardebepaling
plan is voor de nabije toekomst.”
a) the modification of any of the rights attached to any shareholding interests in the Company (…);
i) the designation of auditors;
vraagt of de vergadering het eens kan worden over het erbij betrekken van een facilitator (intermediair) die kijkt naar de hele berekening en gevraagd zal worden of men hiermee tot een besluit kan komen. De facilitator dient een onafhankelijke partij tussen Delta en Sunergy te zijn. Allen gaan akkoord met dit voorstel.”In een door [X] opgesteld commentaar op de notulen, gedateerd 18 juli 2008, is onder meer vermeld:
"interne Delta proces nog zeker tot in juni 2008 in beslag zou nemen. (...) een beroep op je gedaan om gedurende die tijd terughoudend te zijn met het verschaffen van informatie over Sunergy aan derden. Ik gaf daarbij eveneens aan van mening te zijn het onverstandig te vinden om KAG te ontmoeten”.
“uitkoop S’Energy BV door Delta NV/Delta Solar BV”is - voor zover hier relevant - vermeld:
“hij de deur op een kier wil houden om later op grond van misbruik van omstandigheden de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst te kunnen vorderen”. Met het oog daarop heeft [naam] aan de toenmalige advocaat van SE verzocht
“betrekkelijk onopvallend door een enkel woord in de vaststellingsovereenkomst tot uitdrukking te brengen dat S’Energy er alleen uitgaat omdat zij niet anders kan”.De toenmalige advocaat van SE heeft echter geadviseerd dat dit buitengewoon onverstandig zou zijn omdat Delta in dat geval mogelijk van de deal zou afzien.
3.Omlijning van het geschil na cassatie en verwijzing
drooglegging, afhankelijkheid en drukmiddelenzijn veroorzaakt door al dan niet laakbaar handelen van Delta c.s. nu voor het antwoord op de vraag of Delta misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden waarin SE verkeerde ook een rol kan spelen of Delta die omstandigheden heeft veroorzaakt en – indien dat het geval is – of Delta daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Dit zal in de procedure na verwijzing zo nodig alsnog moeten worden onderzocht, waarbij dan tevens van belang is hetgeen Delta hierover in eerste aanleg (en wel de in middelonderdeel 3.2 genoemde stellingen) heeft aangevoerd (rov. 4.1 en 5.3). Het verwijzingshof zal moeten beoordelen of, zoals voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden is vereist, Delta wist of moest begrijpen dat SE door bijzondere omstandigheden is bewogen tot het tekenen van de vaststellingsovereenkomst, en of Delta zich mede op grond van deze wetenschap van het sluiten van de overeenkomst had behoren te onthouden. Daarbij is van belang of voor SE al dan niet reële alternatieven openstonden, zoals het voortzetten van de in de aandeelhoudersovereenkomst vastgelegde procedure waarbij Delta haar moest uitkopen op basis van een door deskundigen vastgestelde waarde van de aandelen. Voorts dient daarbij te worden ingegaan op de stelling van Delta dat zij geen reden had zich van het sluiten van de overeenkomst te onthouden, in verband met: de gang van zaken rond de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, het gegeven dat SE werd bijgestaan door deskundige adviseurs en de onzekerheid over de waarde van de aandelen (rov. 5.1 - 5.2).
4.De beoordeling van de grieven
‘drooglegging, afhankelijkheid en verdere drukmiddelen’) gemaakte verwijten. Bij gebreke van een voldoende onderbouwing en toelichting van de gestelde noodtoestand is bewijslevering op dit punt niet aan de orde. Reeds hierom faalt het beroep op misbruik van omstandigheden.
wetenschapaan de zijde van Delta van de (beweerde) noodtoestand niet is komen vast te staan. Voor zover dit punt na de verwerping door de Hoge Raad van onderdeel 3 nog open ligt, overweegt het hof hierover het volgende. Onderscheid dient te worden gemaakt tussen wetenschap van de acute financiële noodtoestand van SE eind 2008/begin 2009 ten tijde van de onderhandelingen en het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en de wetenschap van de geringere draagkracht van SE en van een liquiditeitsprobleem in verband met het onbetaald laten van
capital callsin 2008.
‘drooglegging’betitelde) handelwijze van Delta en het effect daarvan op haar financieringsmogelijkheden – in welk licht kennelijk de overige bij memorie van grieven (onder 65) genoemde personen als getuigen zijn voorgesteld – is evenmin voldoende.
capital callsin september 2008, bekend was dat op dat moment bij SE een liquiditeitsprobleem bestond. Dit laatste blijkt uit de aan [X] gerichte brieven van [geïntimeerde 2] en [B] van 9 en 10 september 2008 (hiervoor weergegeven onder 2.21 en 2.22). Een liquiditeitsprobleem als zodanig kan echter niet worden gelijk gesteld met de (gestelde) financiële noodtoestand waarop SE haar hiervoor besproken beroep op misbruik van omstandigheden heeft gebaseerd. Wetenschap van een zodanige noodtoestand is daarmee dan ook nog niet gegeven.
‘doelbewuste, systematische en voortdurende (financiële) drooglegging van Sunenery enerzijds haar joint venture partner Sunergy in 2006 en 2007 heeft afgesneden van inkomsten (geen opbrengst op de 3%) en anderzijds het ertoe heeft geleid dat Sunergy voor haar investeringsprogramma aangewezen bleef op haar zittende aandeelhouders waardoor die last voor 45% op de schouders van Sunergy bleef rusten, terwijl Delta wist dat die schouders te smal waren om die last te kunnen blijven dragen. Delta c.s heeft SE hiermee doelbewust in een financieel uiterst kwetsbare positie gebracht’.In hoger beroep (memorie van grieven, nrs 6 tot en met 12) heeft SE onder deze noemer aan het hof ter beoordeling voorgelegd: het tegenwerken van de overeengekomen plaatsing van het 10% aandelenpakket, het staken van de uitvoering van het overeengekomen Fall Back Plan (FBP) en de blokkade van de 100 miljoen EUR bond issue. Het hof overweegt hierover als volgt.
iederemogelijkheid tot plaatsing, ongeacht de daaraan verbonden voorwaarden, te aanvaarden, zijn gesteld noch gebleken. Niet (voldoende) weersproken is dat SE ([X]) hierbij op haar verzoek, althans de facto, het voortouw heeft genomen om de mogelijkheden van deze plaatsing te onderzoeken. SE heeft weliswaar aangevoerd dat er veel belangstelling zou zijn geweest voor het aandelenpakket maar zij heeft niet voldoende toegelicht en onderbouwd dat er van deze investeerders concrete interesse bestond voor het 10% pakket en deze investeerders (uitsluitend) door het ontbreken van (door Delta niet aangeleverde) gegevens voor een Information Memorandum zijn afgehaakt. Wat KAG betreft is niet (voldoende) weersproken dat haar door SE een groeiscenario was voorgehouden zonder financiële beperkingen, welke verwachtingen door Delta niet werden gedeeld. Volgens de LOI (hiervoor onder 2.16 weergegeven) zou KAG niet meer dan 3% van de aandelen verwerven en zou de deelname van KAG geschieden onder de voorwaarden van een vetorecht van KAG op alle in art. 7.4 van de LOI genoemde besluiten en de nominatie van een derde van het aantal bestuurders. Gelet op deze voorwaarden, heeft SE onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat Delta (desondanks) kan worden verweten niet te hebben willen meewerken aan de door partijen onderzochte transactie met KAG en met de plaatsing van het 10% aandelenpakket meer in het algemeen. Het hof voegt hieraan toe dat uit de tussen [geïntimeerde 2] en [X] gevoerde correspondentie (als hiervoor weergegeven onder 2.6 – 2.8) blijkt dat partijen verschillende visies hadden op de groeimogelijkheden en het groeitempo van Sunergy en dat Delta een duidelijk voorzichtiger koers voorstond. Deze voorzichtiger koers bij de presentatie van Sunergy is, zoals Delta terecht heeft aangevoerd, mede gelet op de positie van Delta als semi-overheidsorganisatie en de risico’s van aansprakelijkheid, begrijpelijk en verdedigbaar. Ook indien Delta bij de plaatsing van het 10% aandelenpakket wellicht wat meer voortvarendheid had kunnen betrachten, is onvoldoende komen vast te staan dat die houding de plaatsing van het pakket feitelijk heeft verhinderd en/of dat zij zich in dit verband niet als goed joint-venture partner heeft gedragen en haar tegenover SE een (relevant) verwijt treft.
capital callsonbetaald liet en aangaf niet verder te kunnen financieren. De waardering van SEB Enskilda is niet gevalideerd, de ‘zes-weken-termijn’ is niet gaan lopen en partijen waren niet gebonden, aldus nog steeds Delta.
wij stellen voor dat 6 weken nadat de waardebepaling bekend is, het fall back scenario door beide aandeelhouders wordt geaccepteerd (met handhaving van alle formele en vermeende rechten) en een definitieve status krijgt”en het (hiervoor onder 2.13 weergegeven) rapportage memo nr. 4 d.d. 10 maart 2008
(“Begin januari hebben [geïntimeerde 2] en [X] aangegeven dat het geformuleerde plan de werkmethodiek is voor de nabije toekomst, uiteraard met voorbehoud van het recht om tot ‘eind datum’ met andere voorstellen te komen. [A] en [B] hebben aangegeven dat zij ervan uitgaan dat de periode waarin de aandeelhouders met andere voorstellen kunnen komen, gelimiteerd is tot 6 weken na de validering van de noodzakelijke waardebepalingen. Na die periode verplichten beide aandeelhouders zich het plan m.b.t. de aanloopfase te accepteren, met behoud van alle formele rechten”. Voor zover SE heeft willen betogen dat partijen zich op voorhand hadden verbonden aan de ‘zes-weken-termijn’ aldus dat partijen na ommekomst daarvan zonder meer (ongeacht de uitkomst van de waardering) aan het FBP en daaruit voortvloeiende financieringsverplichtingen gebonden waren, bieden de stukken daartoe evenmin voldoende steun. Anders dan SE ter gelegenheid van het op 18 september 2018 gehouden pleidooi heeft opgemerkt, heeft Delta bij dat pleidooi ten processe ook niet – in afwijking van haar in eerste aanleg en memorie van antwoord ingenomen standpunt – erkend dat het Fall Back Plan de fase van
onvoorwaardelijkegebondenheid had bereikt. Bovendien was volgens de eigen stellingen van SE de validatie ervoor bedoeld te verzekeren dat op basis van een gemeenschappelijk gedragen waardering aan het FPB zou worden begonnen en is ook volgens haar (zij het omdat Delta het McKinsey rapport niet vrijgaf) een zodanige gemeenschappelijk gedragen waardering er niet gekomen. Tegen deze achtergrond bestaan al met al onvoldoende aanknopingspunten voor de door SE voorgestane lezing en zijn de door SE gestelde verplichtingen van Delta dan ook niet komen vast te staan. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat Delta ook binnen de vanaf januari 2008 door [B] en [A] voorgestelde weg een zekere vrijheid van handelen had en kan niet worden gezegd dat haar een (in dit kader relevant) verwijt treft voor de koerswijziging die zij maakte, nadat zij bekend werd met de volgens haar veel te hoge waarderingen van Sunergy.
)blijkt veeleer dat ook SE ([X]) toen al niet langer aandrong op een IPO in 2008. Voor zover SE nog heeft aangevoerd dat de mogelijkheid van een beursgang in 2008 inmiddels was achterhaald als gevolg van de hiervoor onder
‘drooglegging’beoordeelde gedragingen, is, zoals hiervoor is geoordeeld, niet komen vast te staan dat Delta daarvoor in haar hoedanigheid van joint-venture partner een verwijt treft.
valuatorop 12 november 2008 werd afgebroken) en geen aanspraak is gemaakt op voortzetting van die procedure, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de lezing van Delta.
doorlegging, afhankelijkheid, en drukmiddelen, door laakbare handelingen van Delta c.s zijn veroorzaakt.In de gegeven omstandigheden zijn er geen gronden die meebrengen dat Delta c.s. zich van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met het daarin vervatte kwijtingsbeding had moeten onthouden. Voldoende concrete en onderbouwde feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, zijn gesteld noch gebleken en evenmin (tijdig en voldoende gespecificeerd) te bewijzen aangeboden. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe. De grieven 3 tot en met 6 en 10 tot en met 15 falen.
.