In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [X] BV voor een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (vpb) van [C] BV over het jaar 2008. De Ontvanger van de Belastingdienst heeft [X] BV aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 437.600, dat voortvloeit uit een onbetaald gebleven navorderingsaanslag. De rechtbank had eerder de aansprakelijkstelling verminderd tot € 357.828, maar de vraag is of de navorderingsaanslag materieel verschuldigd is en of [X] BV zich kan disculperen op basis van de relevante wetgeving.
De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag vpb 2008 materieel verschuldigd was, omdat het vermogen van [C] BV ten tijde van de aandelenverkoop ontoereikend was om de vennootschapsbelasting te voldoen. [X] BV stelde dat de aansprakelijkstelling onterecht was, omdat de navorderingsaanslag voor 2007 was vernietigd. Het Hof bevestigde echter dat de herinvesteringsreserve van [C] BV nog op de balans stond en dat de wijziging van het aandelenbelang in 2008 leidde tot een toevoeging aan de winst.
Daarnaast werd de vraag behandeld of [X] BV zich kon disculperen op basis van artikel 40 van de Invorderingswet 1990. Het Hof oordeelde dat [X] BV niet kon aantonen dat het vermogen van [C] BV ten tijde van de vervreemding toereikend was voor het voldoen van de vennootschapsbelasting. Ook de stelling dat er zekerheid was gesteld voor de belastingclaim werd verworpen. Tot slot werd de claim dat het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel was geschonden, afgewezen, omdat de aansprakelijkstelling niet onder het toepassingsgebied van het Europees recht viel.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de aansprakelijkstelling voor de navorderingsaanslag werd gehandhaafd.