Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.DE STAAT DER NEDERLANDEN,
1.Het geding
2.De feiten
De Gekooide Recherche. Het ware verhaal achter de matige prestaties van de Nederlandse opsporing’ (hierna: ‘het boek’) verschenen.
Nieuwe Revue, 15 mei 2008;
Story, 25 maart 2008;
De Telegraaf, 16 maart 2008;
Quote, 20 mei 2009;
Nieuwe Revue, 21 mei 2008;
Quote, 23 juni 2009;
Nieuwe Revue, 8 juli 2009;
Privé, 15 juli 2009;
Algemeen Dagblad, 17 december 2011.
De Club van Dollars’, geschreven door [auteur 1] en [auteur 2] . Op basis van dit boek zijn verschillende andere publicaties verschenen, waarin [appellant] met naam en toenaam wordt genoemd en wordt gekwalificeerd als ‘meesteroplichter’ en ‘sterrenoplichter’.
trial by mediaonder meer overwogen:
accurate and reliable’ verslag hebben gedaan.
3.Het geschil
4.De beoordeling
De Club van Dollarsen de onder r.o. 2.7 bedoelde publicaties.
kunnenputten uit kennis die hij heeft opgedaan als rechercheur, brengt niet mee dat [geïntimeerde 3] minder vrijheid dan ieder ander heeft om openbare informatie te gebruiken.
Nieuwe Revuen dat [geïntimeerde 3] in de correspondentie over het proces-verbaal van de zitting (brief aan de rechtbank van 16 februari 2016 van mr. Groen) heeft gespecificeerd dat het gaat om de
Nieuwe Revuvan 25 november 2009 (productie 11 van [geïntimeerde 3] in hoger beroep). [appellant] heeft daartegen slechts aangevoerd dat bij dat tijdschrift ook de schrijvers van de
Club van Dollarsen één of meer ex-collega’s van [geïntimeerde 3] werken, maar hij heeft niet bestreden dat de beschrijving van de doorzoeking al was gepubliceerd in dat tijdschrift. In het licht daarvan kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde 3] de beschrijving van de doorzoeking heeft ontleend aan kennis die onder zijn ambtsgeheim viel.
De Club van Dollarsen het vonnis in de strafzaak tegen [appellant] .
Pfeifer/Oostenrijk, EHRC 2008, 6) – dan wel het door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting van [geïntimeerde 3] zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle relevante omstandigheden van het geval. Bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM gewaarborgde recht. Voor de door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. Dit brengt met zich dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging), maar dat deze toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 (zie HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210,
Van Gasteren/Hemelrijk; HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230,
Endemol en SBS/A).
De Club van Dollarsen de onder r.o. 2.7 genoemde publicaties. Dat geldt zeker voor de informatie die het meest schadelijk is voor de reputatie van [appellant] , zoals de beschrijving van hem als oplichter, en voor de informatie over intieme aspecten van zijn privé-leven, zoals zijn seksuele geaardheid. Dat die informatie kenbaar is uit de genoemde bronnen, staat vast. Voor zover [appellant] het tegendeel heeft willen bepleiten, moet dat worden verworpen in het licht van de door [geïntimeerden] overgelegde kopieën van de publicaties. Ook de foto van [appellant] was reeds eerder gepubliceerd. Het gevolg van de publicatie van het boek is dus niet dat voormelde informatie over [appellant] publiek wordt, maar dat al openbare informatie opnieuw onder de aandacht van het publiek wordt gebracht. Dat ontslaat [geïntimeerde 3] niet van zijn verantwoordelijkheid voor die verdere openbaarmaking, maar brengt wel mee dat in de belangafweging niet de openbaarmaking van de informatie als zodanig, maar alleen de eventuele aanvullende schade die voortvloeit uit verdere openbaarmaking meeweegt.
Sidabras, r.o. 49). Die publiciteit was in dit geval extra goed te voorzien vanwege de bekendheid van ten minste één slachtoffer van de door [appellant] gepleegde strafbare feiten, te weten [slachtoffer] . Niet in geschil is dat [slachtoffer] als de weduwe van [naam 2] kan worden gekwalificeerd als een publiek persoon.
ne bis in idemtreft ook geen doel omdat de publicatie van het boek door [geïntimeerde 3] niet gelijk kan worden gesteld aan een straf in de zin van dat beginsel.
De Club van Dollarsgepubliceerde informatie en de andere onder r.o. 2.7 genoemde publicaties, omdat die zijn gebaseerd op informatie die door schending van ambtsgeheim is verkregen, kan niet leiden tot een andere conclusie. Ten eerste impliceert het enkele feit dat in
De Club van Dollarsinformatie uit processen-verbaal is opgenomen, anders dan [appellant] meent, niet dat de auteurs de in hun boek gepubliceerde informatie hebben verkregen door een schending van ambtsgeheim. [geïntimeerde 3] heeft er namelijk onbestreden op gewezen dat de auteurs aanwezig zijn geweest bij de behandeling van de strafzaak tegen [appellant] en dat tijdens die zitting ook delen van processen-verbaal zijn voorgelezen. In het licht daarvan kan niet als vaststaand worden aangenomen dat in de bedoelde publicaties informatie is geopenbaard die op onrechtmatige wijze is verkregen. Ten tweede is de wijze waarop de auteurs de informatie hebben verkregen, slechts één van de factoren die moet worden meegewogen bij de beantwoording van de vraag of de publicatie onrechtmatig is. Gelet op het feit dat, zoals hiervoor is vastgesteld, de beschuldiging van oplichting steun vindt in de feiten, ten minste één van de slachtoffers van de oplichting een publiek figuur is en [appellant] zelf destijds ook de kringen van bekende Nederlanders opzocht, kan in dit geding niet zonder meer worden aangenomen dat de publicaties onrechtmatig zijn, zelfs als zou komen vast te staan dat (een deel van) de in het boek
De Club van Dollarsgepubliceerde informatie is verkregen door schending van een ambtsgeheim. Hetzelfde geldt voor het boek van [geïntimeerde 3] . Ook als zou moeten worden aangenomen dat (een deel van) de bronnen die [geïntimeerde 3] heeft gebruikt, onrechtmatige publicaties zijn, weegt die omstandigheid niet op tegen de hiervoor genoemde factoren die pleiten voor de rechtmatigheid van de publicatie van het boek.
Club van Dollarsof in de andere publicaties informatie is opgenomen die op onrechtmatige wijze is verkregen, kan de opmerking van [appellant] dat ‘niet uit te sluiten is’ dat [geïntimeerde 3] zelf informatie uit het strafdossier heeft gelekt aan de auteurs van dat boek worden gepasseerd. Naast het feit dat [appellant] onvoldoende duidelijk stelt dat [geïntimeerde 3] die informatie heeft gelekt, is dat lekken niet beslissend voor de vorderingen als de beweerdelijk gelekte informatie niet in de bronnen is opgenomen waarop [geïntimeerde 3] zijn boek heeft gebaseerd. Om die twee redenen moet het aanbod van [appellant] om op dit punt getuigen te horen worden gepasseerd.
nietgenoemd en wordt ook niet specifiek verwezen naar informatie over hem.
De Club van Dollarswel invloed heeft gehad op het strafproces kan in het midden blijven omdat de vorderingen van [appellant] zich uitsluitend richten tegen het boek van [geïntimeerde 3] .
Satamedia, r.o. 56).
Satamedia-arrest, r.o. 56 en HvJ EG 6 november 2003, C-101/01, ECLI:EU:C:2003:596,
Lindqvist, r.o. 90). Voor de motivering van het oordeel dat in dit geval de uitingsvrijheid zwaarder weegt, kan worden verwezen naar de belangenafweging die het hof heeft gemaakt in r.o. 4.13 en volgende van dit arrest.
Lindqvist-arrest, r.o. 90) en dat evenwicht pleit om de hiervoor genoemde redenen in dit geval tegen een beperking van de uitingsvrijheid. Het beroep van [appellant] op het oordeel van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Google Spain (HvJ EU 13 mei 2014, C-131/12, ECLI:EU:C:2014:317,
Google Spain) dat het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op bescherming van persoonsgegevens in beginsel voorrang heeft, maakt dat niet anders. Dat oordeel had betrekking op een specifieke gegevensverwerking door een zoekmachine, te weten het presenteren van een lijst met links naar internetpagina’s met informatie over een persoon na het invoeren van de naam van die persoon in de zoekmachine. Het Hof geeft in dat kader voorrang aan het privacyrecht, omdat die specifieke gegevensverwerking een ernstige aantasting van dat grondrecht meebrengt aangezien elke internetgebruiker op basis van deze verwerking via de resultatenlijst een gestructureerd overzicht kan krijgen van de over deze persoon op het internet vindbare informatie, die potentieel betrekking heeft op tal van aspecten van zijn privéleven en die, zonder deze zoekmachine, niet of slechts zeer moeilijk met elkaar in verband had kunnen worden gebracht, en aangezien deze internetgebruiker aldus een min of meer gedetailleerd profiel van de betrokkene kan opstellen. Bovendien is de inmenging in deze rechten van de betrokkene des te sterker door de belangrijke rol van internet en zoekmachines in de moderne samenleving, waardoor de in een dergelijke resultatenlijst weergegeven informatie overal beschikbaar is. De inmenging die in de onderhavige zaak aan de orde is, is minder ernstig (zie ook r.o. 013.3.).